ECLI:NL:CRVB:2014:1527

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 mei 2014
Publicatiedatum
6 mei 2014
Zaaknummer
12-6719 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.F. Bandringa
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor tandartskosten op grond van onvoldoende verzekering

In deze zaak heeft appellant op 23 december 2011 bijzondere bijstand aangevraagd voor tandheelkundige behandelingen. Hij beschikte over een basisverzekering en een aanvullende verzekering bij AnderZorg. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft de aanvraag op 25 januari 2012 afgewezen, omdat appellant zich onvoldoende aanvullend had verzekerd tegen ziektekosten. Dit besluit is gebaseerd op de Wet werk en bijstand (WWB). Het college verklaarde het bezwaar tegen deze afwijzing ongegrond in een besluit van 26 maart 2012, waarbij het stelde dat de Zorgverzekeringswet en het Besluit Zorgverzekering voor tandartskosten als een voorliggende voorziening worden beschouwd, waardoor bijstandsverlening voor tandartskosten niet mogelijk is.

De rechtbank Amsterdam heeft in de aangevallen uitspraak van 15 november 2012 het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij tijdens zijn opleiding tot medewerker formulierenbrigade door een docent, die ook werkzaam is bij de gemeente Amsterdam, de toezegging heeft gekregen dat bijzondere bijstand voor tandartskosten zou worden verstrekt bij medisch noodzakelijke kosten die niet door de verzekering worden gedekt. Appellant meent dat hij op basis van deze toezegging recht heeft op de gevraagde bijstand.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat een beroep op het vertrouwensbeginsel alleen kan slagen als er sprake is van uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen van een bevoegde functionaris. De mondelinge uitlating van de docent, gedaan in het kader van een opleiding, wordt niet beschouwd als een toezegging van een tot beslissen bevoegde ambtenaar. De Raad concludeert dat niet is voldaan aan de eisen voor het slagen van het beroep op het vertrouwensbeginsel, waardoor het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/6719 WWB
Datum uitspraak: 6 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
15 november 2012, 12/1813 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.A. van Hoof, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Hoof. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. I. van Kesteren.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 23 december 2011 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van tandheelkundige behandelingen. Appellant heeft een basisverzekering en een aanvullende verzekering Tand bij AnderZorg.
1.2.
Bij besluit van 25 januari 2012 heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen op de grond dat hij zich onvoldoende aanvullend heeft verzekerd tegen ziektekosten en daarom door eigen toedoen geen recht heeft op een vergoeding van zijn zorgverzekeraar. Het besluit berust op de artikelen 5, 15 en 35 van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.3.
Bij besluit van 26 maart 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 25 januari 2012 ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college, voor zover hier van belang, nader toegelicht dat de Zorgverzekeringswet en het Besluit Zorgverzekering voor tandartskosten worden beschouwd als een aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorziening. Dit betekent dat artikel 15, eerste lid, van de WWB aan bijstandsverlening voor tandartskosten in de weg staat.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft in hoger beroep, samengevat, aangevoerd dat hij bij zijn opleiding tot medewerker formulierenbrigade tijdens een van de lessen heeft vernomen dat bijzondere bijstand voor tandartskosten wordt verstrekt bij medisch noodzakelijke tandartskosten die niet worden gedekt door de aanvullende tandartsverzekering. De les over bijzondere bijstand werd gegeven door een docent die tevens medewerker is van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam. Op basis van de concrete toezegging van deze docent heeft appellant bijzondere bijstand voor tandartskosten aangevraagd. Op grond van het bij appellant aldus opgewekte vertrouwen moet de gevraagde bijzondere bijstand worden verstrekt.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Een beroep op het vertrouwensbeginsel kan volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 19 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK4735) alleen slagen als het tot beslissen bevoegde orgaan of de daartoe bevoegde functionaris uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen heeft gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt.
4.2.
Vaststaat dat de mondelinge uitlating van de docent, gedaan in het kader van een opleiding, ook als die door of onder verantwoordelijkheid van het college is georganiseerd, geen toezegging is van een tot beslissen bevoegde ambtenaar. De docent heeft ook niet beslist op een aanvraag om bijstand van appellant. Gelet op het vorenstaande wordt in dit geval niet voldaan aan de in 4.1 vermelde eisen.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2014.
(getekend) J.F. Bandringa
(getekend) S.K. Dekker

IJ