ECLI:NL:CRVB:2014:1649

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 mei 2014
Publicatiedatum
14 mei 2014
Zaaknummer
12-4330 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstand op basis van onjuiste wooninformatie en schending inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Almelo. De appellant had op 6 oktober 2010 een aanvraag voor bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, waarbij hij aangaf woonachtig te zijn bij zijn ouders op een specifiek adres. Echter, na onderzoek door het college van burgemeester en wethouders van Enschede, bleek dat de appellant niet op het opgegeven adres woonde. Dit leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag op 29 november 2010, en het college verklaarde het bezwaar tegen deze afwijzing ongegrond in een besluit van 8 april 2011.

De rechtbank Almelo had het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarop de appellant in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 1 april 2014 was de appellant niet aanwezig, maar het college werd vertegenwoordigd door een advocaat. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet de juiste informatie heeft verstrekt over zijn woonadres, wat essentieel is voor de beoordeling van zijn recht op bijstand. De Raad concludeerde dat de bevindingen van het college, gebaseerd op dossieronderzoek en een huisbezoek, voldoende waren om te concluderen dat de appellant niet op het opgegeven adres woonde.

De Raad oordeelde dat de appellant niet voldeed aan zijn inlichtingenverplichting zoals vastgelegd in artikel 17, eerste lid, van de WWB. Hierdoor kon het recht op bijstand niet worden vastgesteld, en werd de afwijzing van de aanvraag door het college terecht geacht. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/4330 WWB
Datum uitspraak: 13 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 20 juni 2012, 11/518 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Enschede (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. Gerards, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2014. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.J. Weghorst.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 6 oktober 2010 heeft appellant zich gemeld voor het aanvragen van bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Hij heeft de aanvraag op 22 oktober 2010 ingediend. Appellant heeft bij zijn aanvraag vermeld inwonend te zijn bij zijn ouders op het adres [adres] te [woonplaats]. Op dit adres staan tevens een broer en twee zussen van appellant ingeschreven.
1.2.
Naar aanleiding van de aanvraag heeft het college een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van appellant. Daartoe heeft de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling, afdeling werk en inkomen van de gemeente Enschede dossieronderzoek gedaan, appellant tijdens het intakegesprek op 22 november 2010 gehoord en aansluitend een huisbezoek afgelegd op het opgegeven adres. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in de rapportages van 7 oktober 2010 en 23 november 2010.
1.3.
Bij besluit van 29 november 2010 heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 8 april 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 29 november 2010 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant niet woont op het door hem opgegeven adres en dat als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In dit geding ligt ter beoordeling voor de periode van 6 oktober 2010 (meldingsdatum) tot en met 29 november 2010 (de datum van het eerste besluit).
4.2.
De vraag waar iemand zijn woonadres heeft dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De belanghebbende is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand. In geval van een aanvraag ligt het op de weg van de aanvrager hierover de nodige duidelijkheid te verschaffen.
4.3.
De bevindingen van het onderzoek bieden een toereikende grondslag voor de conclusie dat appellant in de te beoordelen periode niet woonde op het door hem opgegeven adres. Uit het onderzoek blijkt onder meer dat de tijdens het huisbezoek geconstateerde situatie in belangrijke mate afweek van de situatie zoals appellant die had geschetst tijdens het voorafgaande gesprek. De verschillen hadden onder meer betrekking op de door appellant vermelde kleur van de vloer, de gordijnen en het dekbedovertrek, de beschrijving van de in zijn slaapkamer en in de woonkamer aanwezige meubelstukken en de plaats waar hij zijn administratie bewaarde. Dat appellant, naar hij stelt, niet wist dat het belangrijk was om een gedetailleerde verklaring af te leggen, doet aan het voorgaande niet af. Ditzelfde geldt voor de stelling dat hij kleurenblind is en niet in staat is een juiste beschrijving van kleuren te geven, nu hij dit niet heeft onderbouwd. Aan de door appellant overgelegde verklaringen van buurtbewoners kan niet de waarde worden gehecht die appellant daaraan gehecht zou willen zien, nu deze verklaringen zeer summier zijn en enkel vermelden dat appellant regelmatig bij de betreffende woning wordt gezien.
4.4.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat appellant aan het college geen juiste informatie heeft gegeven over zijn feitelijke woonsituatie. Daarmee heeft hij niet voldaan aan de ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB op hem rustende inlichtingenverplichting. Als gevolg daarvan kan het recht op bijstand over de hier aan de orde zijnde periode niet worden vastgesteld. Het college heeft de aanvraag om bijstand van appellant dan ook terecht afgewezen.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2014.
(getekend) M. Hillen
(getekend) S.K. Dekker

IJ