ECLI:NL:CRVB:2014:170

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 januari 2014
Publicatiedatum
27 januari 2014
Zaaknummer
13-2540 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.F. Bandringa
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens verwijtbaar verzuim in het verstrekken van gegevens

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellant ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en werd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer uitgenodigd om gegevens te verstrekken ter controle van de rechtmatigheid van de bijstand. Appellant is echter niet verschenen op de uitnodigde gesprekken en heeft de gevraagde gegevens niet verstrekt. Hierdoor heeft het college op 16 maart 2012 het recht op bijstand van appellant opgeschort en later, op 11 april 2012, de bijstand ingetrokken.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant zich tegen deze uitspraak gekeerd, maar de Raad heeft geoordeeld dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet binnen de gestelde hersteltermijn de gevraagde medewerking heeft verleend en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hem geen verwijt kon worden gemaakt voor zijn afwezigheid op de gesprekken.

De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

13/2540 WWB
Datum uitspraak: 21 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
27 maart 2013, 12/9824 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer (het college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.H. van Zundert, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Zundert. Het college, daartoe ambtshalve opgeroepen, heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.M. van der Heiden.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
In het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan appellant toegekende bijstand, heeft het college appellant bij brief van 8 maart 2012 uitgenodigd voor een gesprek op 15 maart 2012 en hem verzocht de bankafschriften van al zijn bankrekeningen en betaalbewijzen van de huur van de afgelopen drie maanden mee te nemen naar dat gesprek. Appellant is niet verschenen op het gesprek, waarop het college bij besluit van 16 maart 2012 met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB het recht op bijstand met ingang van 15 maart 2012 heeft opgeschort. Daarbij heeft het college appellant de gelegenheid geboden om het verzuim te herstellen en hem uitgenodigd voor een gesprek op 23 maart 2012 en verzocht de bankafschriften van zijn bankrekeningen en betaalbewijzen van de huur over de periode vanaf 1 februari 2012 mee te nemen. Appellant is evenmin verschenen op dat gesprek.
1.3.
Op 3 april 2012 heeft appellant telefonisch contact opgenomen met zijn klantmanager in verband met het uitblijven van de uitbetaling van de bijstand. Appellant is vervolgens uitgenodigd voor een gesprek op 4 april 2012. Tijdens het gesprek op 4 april 2012 is appellant geïnformeerd over de opschorting van de bijstand.
1.4.
Bij besluit van 11 april 2012 heeft het college met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB de bijstand per 15 maart 2012 beëindigd (lees: ingetrokken), omdat appellant niet binnen de gestelde termijn zijn inlichtingenverplichting is nagekomen.
1.5.
Bij besluit van 7 september 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 16 maart 2012 wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding
niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen het besluit van 11 april 2012 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gemachtigde van appellant heeft ter zitting van de Raad verklaard dat in hoger beroep niet langer in geschil is de niet-ontvankelijkheidverklaring van het bezwaar tegen het besluit van 16 maart 2012 tot opschorting van het recht op bijstand. Dit betekent dat uitsluitend ter beoordeling voorligt of de intrekking van de bijstand ingaande 15 maart 2012 op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB in rechte stand kan houden.
4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of het college op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB bevoegd was tot intrekking van de aan een belanghebbende verleende bijstand, staat ter beoordeling of betrokkene verwijtbaar heeft verzuimd binnen de daartoe gestelde hersteltermijn de gevraagde medewerking te verlenen of de gevraagde gegevens te verstrekken.
4.3.
Het college heeft bij zijn besluit van 16 maart 2012 appellant in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen door te verschijnen op kantoor voor een gesprek op 23 maart 2012 en de gevraagde gegevens mee te nemen. Vast staat dat appellant hieraan geen gevolg heeft gegeven, hoewel hij er uitdrukkelijk op is gewezen dat dit verzuim zal kunnen leiden tot intrekking van het recht op bijstand. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hem geen verwijt kan worden gemaakt voor het niet verschijnen op kantoor op 23 maart 2012 en het niet overleggen van de gevraagde gegevens.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het college bevoegd was de bijstand van appellant met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB in te trekken. Anders dan appellant heeft gesteld, hoefde de omstandigheid dat hij op 4 april 2012 - na afloop van de hersteltermijn - is verschenen voor een gesprek, voor het college geen aanleiding te zijn om van intrekking af te zien. De gemachtigde van het college heeft ter zitting van de Raad nog toegelicht dat indien appellant de gevraagde gegevens tijdens of na dat gesprek zou hebben overgelegd, het college niet tot intrekking zou zijn overgegaan. Appellant heeft echter bij die gelegenheid en ook niet op een later moment alsnog de gevraagde en voor de beoordeling van de bijstand noodzakelijke gegevens overgelegd. Er is dan ook geen grond om te oordelen dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken.
4.5.
Uit 4.4 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2014.
(getekend) J.F. Bandringa
(getekend) S.K. Dekker

HD