ECLI:NL:CRVB:2014:177

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 januari 2014
Publicatiedatum
27 januari 2014
Zaaknummer
12-832 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 januari 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 3 november 2010, waarin werd vastgesteld dat hij geen recht had op een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad werd bevestigd.

De Centrale Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat er sprake was van zorgvuldig medisch onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling van de bezwaarverzekeringsarts, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Appellant had aangevoerd dat de bezwaarverzekeringsarts ten onrechte geen rekening had gehouden met zijn medische situatie, waaronder zijn diabetes en de beperkingen die hij ondervond. De Raad oordeelde echter dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende onderbouwing had gegeven voor zijn conclusies en dat appellant geen medische stukken had ingediend die zijn standpunt ondersteunden.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere gronden, maar trok hij de stelling in dat het bezwaar ten onrechte ongegrond was verklaard. De Raad bevestigde de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat de arbeidskundige beoordeling ook deugdelijk was. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

12/832 WIA
Datum uitspraak: 24 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
23 december 2011, 11/2482 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.L.M. Vreeswijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 22 november 2013. Namens appellant is
mr. Vreeswijk verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 3 november 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij met ingang van 29 augustus 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 5 april 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij ten eerste overwogen dat het bezwaar terecht ongegrond is verklaard omdat, ondanks een gewijzigde medische en arbeidskundige grondslag na bezwaar, het primaire besluit tot weigering van een Wet WIA-uitkering stand houdt. De door appellant aangevoerde medische gronden komen erop neer dat de bezwaarverzekeringsarts zich heeft beroepen op een in het dossier ontbrekende verklaring van de huisarts en ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om de vragen van appellant voor te leggen aan de huisarts terwijl hij daarnaast, na een kortdurend onderzoek, onvoldoende beperkingen heeft vastgesteld in verband met de psychosociale problematiek van appellant. De beperkingen aan de rechtervinger en de beperkingen ten gevolge van diabetes ten aanzien van concentratie en wissel- en nachtdiensten zijn volgens appellant onderschat. De rechtbank heeft overwogen dat de bevindingen en conclusies van de bezwaarverzekeringsarts voldoende inzichtelijk zijn en afdoende zijn onderbouwd, terwijl appellant geen medische stukken heeft ingediend waaruit anders volgt. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust. Na een vraagstelling van de rechtbank heeft de bezwaararbeidskundige een nadere onderbouwing gegeven ten aanzien van de geschiktheid van de voorgehouden functies van productiemedewerker beschuit- en koekfabriek, medewerker tuinbouw en productiemedewerker metaal en electro-industrie waarbij hij heeft uiteengezet dat in deze functies geen voor appellant hinderlijke stofvorming voorkomt. Gelet op deze nadere onderbouwing heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit eveneens deugdelijk is.
2.
In hoger beroep heeft appellant de in eerste aanleg aangevoerde gronden herhaald. Ter zitting heeft appellant de grond dat het bezwaar ten onrechte ongegrond is verklaard ingetrokken. Verder heeft hij verduidelijkt dat het hoger beroep zich voornamelijk richt tegen de voorgehouden functies die ten grondslag liggen aan de theoretische schatting. Wat betreft de medische beoordeling is het hoger beroep beperkt tot de grond dat ten onrechte geen beperking voor wisseldiensten is aangenomen in verband met de matig gereguleerde diabetes van appellant.
3.1.
De Raad komt tot de volgende overwegingen.
3.2.
Terecht en op juiste gronden heeft de rechtbank overwogen dat er sprake is geweest van zorgvuldig medisch onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts en dat er geen grond voor twijfel is aan de juistheid van de medische beoordeling van de bezwaarverzekeringsarts, zoals vastgelegd in de FML van 16 maart 2011. De bezwaarverzekeringsarts heeft op basis van informatie van de behandelende internist, gedateerd 18 mei 2010, waaruit blijkt van voldoende diabetesregulatie, geen aanleiding gezien voor een beperking ten aanzien van wisseldiensten. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, maar niet nader met medische gegevens heeft onderbouwd doet hieraan niet af.
3.3.
Ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling die tegen grondslag ligt aan het bestreden besluit volstaat verwijzing naar de overwegingen van de rechtbank onder punt 3.10. Deze overwegingen onderschrijft de Raad volledig. De in hoger beroep door appellant aangevoerde gronden ter zake leiden niet tot een andersluidend oordeel.
3.4.
Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet.
3.5.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2014.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) Z. Karekezi
IvR