ECLI:NL:CRVB:2014:179

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 januari 2014
Publicatiedatum
27 januari 2014
Zaaknummer
12-1520 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de WAO

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 januari 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem. Appellante, die sinds 2000 arbeidsongeschikt is door fibromyalgie en het syndroom van Raynaud, had een WAO-uitkering ontvangen die was vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. In 2010 meldde zij zich opnieuw ziek, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde na medisch onderzoek dat er geen toename van haar arbeidsongeschiktheid was. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het medisch onderzoek voldoende grondslag bood voor de conclusie van het Uwv. Appellante had in hoger beroep geen nieuwe medische informatie ingediend die haar standpunt onderbouwde dat zij meer beperkt was dan door de verzekeringsartsen was aangenomen. De Raad bevestigde dat de bezwaararbeidsdeskundige de geschiktheid van de geduide functies adequaat had gemotiveerd, en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen.

Uiteindelijk oordeelde de Raad dat het Uwv op goede gronden had geweigerd om appellante een WAO-uitkering toe te kennen wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

12/1520 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 31 januari 2012, 11/1135 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.B. van Santen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingezonden, waarop het Uwv heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2013.
Namens appellante is verschenen haar opvolgend gemachtigde, mr. W.J.A. Vis. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is op 7 augustus 2000 als gevolg van fibromyalgie en het syndroom van Raynaud ongeschikt geworden voor het verrichten van haar werkzaamheden als productiemedewerkster. Met ingang van 6 augustus 2001 is aan appellante een uitkering toegekend op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.2. Op 20 mei 2010 heeft appellante zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Na medisch onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 30 september 2010 vastgesteld dat er geen sprake is van toename van arbeidsongeschiktheid van appellante.
1.3. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. De bezwaarverzekeringsarts heeft in verband met de gewijzigde medicatie de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast ten aanzien van item 1.9 (niet op hoogtes of met gevaarlijke machines werken in verband met duizeligheidsklachten). De arbeidsdeskundige heeft, rekening houdende met de in de aangepaste FML van 12 oktober 2010 weergegeven belastbaarheid van appellante, een aantal functies geduid en geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% blijft. Bij besluit van 15 februari 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 30 september 2010 ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende heeft toegelicht dat de in beroep overgelegde brieven van huisarts Van Eijsden van 7 juni 2011 en van revalidatiearts Geesken van 17 juni 2011 en 22 juli 2011 geen aanleiding geven tot het aannemen van meer beperkingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belasting in de geduide functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van het Uwv met betrekking tot haar belastbaarheid heeft overgenomen. Appellante acht zich meer beperkt en stelt dat zij in verband met haar duizeligheidklachten niet geschikt is voor de geduide functies. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een arbeidskundig rapport van M.C. van der Poel van 5 december 2012 overgelegd, waarin de arbeidsdeskundige toelicht dat slechts twee functies geschikt zijn voor appellante, te weten textielproductenmaker en magazijn-expeditiemedewerker
.
3.2.
In reactie op het onder 3.1 genoemde rapport heeft de bezwaararbeidsdeskundige de functie taxichauffeur en de functie melkgift monsternemer laten vervallen. Ten aanzien van de overige geduide functies heeft de bezwaararbeidsdeskundige de geschiktheid nader toegelicht in het rapport van 20 maart 2013.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat sprake is geweest van een voldoende diepgaand en zorgvuldig medisch onderzoek. De beschikbare medische gegevens geven geen aanleiding tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv over de belastbaarheid van appellante. In hoger beroep heeft appellante geen medische informatie ingebracht ter onderbouwing van haar standpunt dat zij als gevolg van de bijwerkingen bij de medicijnen - dan wel anderszins - meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 12 oktober 2010 heeft de bezwaararbeidsdeskundige de passendheid van de resterende functies afdoende gemotiveerd. Ten aanzien van de geschiktheid van de functie heftruckchauffeur wordt hier het volgende aan toegevoegd. De rechtbank heeft terecht opgemerkt dat de bezwaarverzekeringsarts in het gebruik van de medicijnen geen restricties zag voor verkeersdeelname. Daarnaast is in hoger beroep niet gebleken dat de duizeligheidsklachten voor appellante een belemmering zouden vormen om een diploma te halen. Ter zitting heeft het Uwv gemeld dat aan het verkrijgen van een taxipas andere eisen worden gesteld dan aan het behalen van een certificaat voor de functie heftruckchauffeur. Het vervallen van de functie taxichauffeur brengt dan ook niet met zich dat de functie heftruckchauffeur ongeschikt is. Evenmin bestaat aanleiding om de functie heftruckchauffeur niet passend te achten vanwege de beperkte beheersing van de Nederlandse taal. Appellante is in staat geweest om haar rijbewijs te halen. Mede gelet hierop bestaat geen grond om het ervoor te houden dat zij niet in staat zou zijn om het voor de functie heftruckchauffeur vereiste diploma te behalen.
4.3.
Uit hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het Uwv op goede gronden heeft geweigerd appellante met ingang van 1 januari 2010 een WAO-uitkering toe te kennen wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid. Gelet op deze uitkomst zal het verzoek om schadevergoeding worden afgewezen.
5.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2014.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) Z. Karekezi

IJ