ECLI:NL:CRVB:2014:1796

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 mei 2014
Publicatiedatum
26 mei 2014
Zaaknummer
14-595 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 mei 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die in Marokko woont. Het hoger beroep was gericht tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 december 2013. Appellant had hoger beroep ingesteld, maar had verzuimd het verschuldigde griffierecht van € 118,- tijdig te betalen. De Raad had appellant in februari en maart 2014 herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht en de gevolgen van het niet tijdig betalen. Ondanks deze herinneringen heeft appellant het griffierecht niet binnen de gestelde termijn voldaan. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat appellant redelijkerwijs niet in verzuim was geweest. Hierdoor werd het hoger beroep als kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, zonder dat verder onderzoek noodzakelijk was. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan en is ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

Datum uitspraak: 23 mei 2014
14/595 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
30 december 2013, 13/4104 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te[woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 4 februari 2014 is appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 118,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de bankrekening van de Centrale Raad van Beroep moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 10 maart 2014 is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief dient te zijn bijgeschreven op de bankrekening van de Centrale Raad van Beroep dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van
T. Hemelrijk-van den Oudenalder als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2014.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) T. Hemelrijk-van den Oudenalder
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.

NW

BESCHEID

Der Centrale Raad van Beroep,
Entscheidet:
Verwirft die Berufung als unzulässig.
Dieses Urteil wurde gesprochen von T.L. de Vries, in Anwesenheit von
T. Hemelrijk-van den Oudenalder als Protokollführer. Die Entscheidung wurde in der Öffentlichtkeit am 23 Mai 2014 verkündet.
Gegen dieses Urteil kann der Interessente und das Verwaltungsorgan innerhalb von sechs Wochen nach dem Versand dieser Kopie schriftlich Einspruch erheben beim Centrale Raad van Beroep (Zentralen Berufungsrat), Postfach 16002, 3500 DA UTRECHT.
Der Einreicher der schriftlichen Einspruchserhebung kann dabei beantragen, daß man ihn über den Einspruch anhört.