ECLI:NL:CRVB:2014:181
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om ondersteuning bij werk en inkomen op grond van de Wet Wajong voor jonggehandicapte
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1989, een verzoek ingediend om als jonggehandicapte in aanmerking te worden gebracht voor ondersteuning bij werk en inkomen op basis van de Wet Wajong. Dit verzoek werd in eerste instantie door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen, omdat de eerste dag van haar arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 1 april 2008, na haar zeventiende verjaardag. Hierdoor voldeed appellante niet aan de voorwaarden van de Wet Wajong, die vereist dat men voor de zeventiende verjaardag arbeidsongeschikt is geworden.
Na een bezwaarprocedure, waarin het Uwv het eerdere besluit handhaafde, heeft de rechtbank Middelburg het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de resultaten van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Appellante was van mening dat haar beperkingen, die zij toeschrijft aan de ziekte van Bechterew, te laag waren ingeschat. De rechtbank heeft deze opvatting niet gevolgd, omdat de medische informatie niet bevestigde dat appellante ernstiger beperkt was dan vastgesteld.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat appellante niet in aanmerking kwam voor een uitkering op basis van de Wet Wajong. De Raad benadrukte dat de bezwaarverzekeringsarts de medische informatie van de behandelend specialisten had betrokken en dat er geen objectieve gegevens waren die de stelling van appellante onderbouwden. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.