ECLI:NL:CRVB:2014:182

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 januari 2014
Publicatiedatum
27 januari 2014
Zaaknummer
12-1937 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op uitkering ingevolge de Wet WIA; medische en arbeidskundige beoordeling door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem. Appellante, vertegenwoordigd door mr. M. Tracey, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar geen recht op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toekende. De rechtbank had het bezwaar van appellante ongegrond verklaard, maar de Centrale Raad oordeelde dat de rechtbank de medische beoordeling op zorgvuldige wijze had uitgevoerd. De Raad concludeerde dat er geen redenen waren om te twijfelen aan de juistheid van de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid van appellante per 28 februari 2011.

De Raad verwees naar de medische rapporten van verschillende artsen, waaronder de bezwaarverzekeringsarts Gommers, die op basis van lichamelijk onderzoek en beschikbare medische gegevens de belastbaarheid van appellante had vastgesteld. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat haar pijnklachten, met name in de rug, niet goed waren ingeschat en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar klachten in de nek, rug en handen. De Raad oordeelde echter dat de informatie van haar behandelend reumatoloog, die na de datum in geding was ingediend, niet leidde tot een ander oordeel over haar belastbaarheid.

De bezwaararbeidsdeskundige had de functies geselecteerd die appellante kon vervullen, en de Raad oordeelde dat de belasting in deze functies de functionele mogelijkheden van appellante niet overschreed. De Raad wees ook een beroep op onjuistheden in de vaststelling van de urenomvang van de maatman af, omdat deze grond te laat was ingediend. De Centrale Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

12/1937 WIA
Datum uitspraak: 24 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van
28 februari 2012, 11/2904 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Tracey hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. A. van den Os. Het Uwv is vertegenwoordigd door
mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1. Voor een overzicht van de feiten verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
1.2. Op basis van een verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige beoordeling heeft het Uwv appellante bij besluit van 11 februari 2011 medegedeeld dat voor haar met ingang van 28 februari 2011 geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij beslissing op bezwaar van 7 juli 2011 (bestreden besluit) is het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Hangende de beroepsprocedure bij de rechtbank heeft de bezwaarverzekeringsarts bij aanvullend rapport van 21 november 2011 aanleiding gezien de belastbaarheid bij te stellen. De gewijzigde belastbaarheid is vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
21 november 2011. Vervolgens heeft de bezwaararbeidsdeskundige op basis van de gewijzigde FML van 21 november 2011 nieuwe functies geselecteerd en geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid ruim 15% bedraagt, dus wederom minder dan 35%.
1.4. Bij de aangevallen uitspraak is het door appellante ingestelde beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd, waarbij de rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat uit de tijdens de rechtbankprocedure ingediende brief van het Uwv van
19 december 2011 (met bijlagen) blijkt dat het bestreden besluit zowel medisch als arbeidskundig onvoldoende was onderbouwd. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen dat er, gelet op de beschikbare medische gegevens, waaronder de rapporten van verzekeringsarts Kouchner-Smeets van 4 februari 2011, bezwaarverzekeringsarts Verheijen van 9 mei 2011 en 21 november 2011 en bezwaarverzekeringsarts Gommers van 8 november 2011, geen redenen zijn voor twijfel aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante per 28 februari 2011. De voorgehouden functies overschrijden volgens de rechtbank de belastbaarheid van appellante niet. Gelet hierop heeft de rechtbank bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.
2.
Het hoger beroep van appellante richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank de ernst van haar pijnklachten heeft miskend en dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de klachten in haar nek, rug en handen. Ter zitting heeft appellante toegelicht dat met name haar rugklachten zijn onderschat. De klachten aan haar handen zijn van latere datum. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante nadere informatie van haar behandelende reumatoloog dr. M.E.C. Jeurissen, gedateerd 9 mei 2012, ingediend. Verder heeft zij erop gewezen dat de belasting in voorgehouden functies ten aanzien van de items 4.22 (knielen of hurken) en 5.6 (gebogen actief zijn) haar belastbaarheid, zoals vastgesteld bij de FML van 21 november 2011, overschrijdt.
3.1.
De Raad overweegt het volgende.
3.2.
Terecht en op goede gronden heeft de rechtbank overwogen dat de medische beoordeling op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat er geen redenen zijn tot twijfel aan de juistheid van de door bezwaarverzekeringsarts Gommers vastgestelde belastbaarheid van appellante, zoals vastgesteld bij de FML van 21 november 2011. Uit de informatie van Jeurissen blijkt niet dat bij appellante ten tijde in geding, 28 februari 2011, sprake was van meer geobjectiveerde beperkingen ten aanzien van de rug en de nek dan aangenomen. Bezwaarverzekeringsarts Gommers heeft lichamelijk onderzoek verricht op 7 november 2011 in verband met de door appellante aangegeven toegenomen pijnklachten in de lies, rug, knieën en voeten en het stijve gevoel in de handen en vingers. Hij heeft hierbij vastgesteld dat appellante in verband met de heup- en knieklachten meer beperkt is ten aanzien van trillingsbelasting, frequent buigen en knielen/hurken en vastgesteld dat ook een zekere mate van vertreding mogelijk moet zijn. Aan de handen en de nek heeft hij geen functionele beperkingen vastgesteld. Op basis van de informatie van orthopedisch chirurg Koeter van
7 maart 2011 en van huisarts Klaassen van 11 augustus 2011 en op grond van zijn bevindingen bij lichamelijk onderzoek van appellante, heeft hij de FML van
21 november 2011 vastgesteld. De door appellante in hoger beroep ingediende informatie van haar behandelend reumatoloog, gedateerd 9 mei 2012, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat die informatie dateert van ruim na de datum in geding.
3.3.
De bezwaararbeidsdeskundige heeft bij rapport van 28 november 2011 de theoretische schatting gebaseerd op de functies van productiemedewerker industrie, besteller post/pakketten en machinebediende inpak-/verpakkingsmachine. Door de bezwaararbeidsdeskundige is afdoende toegelicht dat de aan de werkzaamheden in deze functies verbonden belasting de functionele mogelijkheden van appellante ten aanzien van de items 4.22 (knielen en hurken) en 5.6 (gebogen actief zijn) niet overschrijdt. Ook overigens zijn de bij deze functies voorkomende signaleringen afdoende toegelicht.
3.4.
Ter zitting heeft appellante nog gewezen op volgens haar bestaande onjuistheden ten aanzien van de vaststelling van de urenomvang van de maatman. Onder verwijzing naar het verhandelde ter zitting overweegt de Raad dat deze grond tardief is ingediend en om deze reden buiten beschouwing blijft.
3.5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2014.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) Z. Karekezi

QH