ECLI:NL:CRVB:2014:1821

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 mei 2014
Publicatiedatum
27 mei 2014
Zaaknummer
10-1657 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft appellante, die als groepsleidster werkte, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Maastricht met betrekking tot haar recht op een WIA-uitkering. Appellante was betrokken bij een verkeersongeval op 12 januari 2006, wat leidde tot whiplashklachten en arbeidsongeschiktheid. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante met ingang van 14 januari 2008 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en haar aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep.

Tijdens de zittingen zijn verschillende deskundigen geraadpleegd, waaronder psychiater A.L. Sutterland, die de diagnoses van appellante bevestigde en de beperkingen die zij ondervond in kaart bracht. De bezwaarverzekeringsarts heeft de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast op basis van de bevindingen van de deskundige. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig en consistent was uitgevoerd en dat de FML van het Uwv terecht was vastgesteld.

De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit van het Uwv, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat de arbeidsongeschiktheid van appellante correct was vastgesteld op minder dan 35%. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan appellante. Het hoger beroep tegen de tweede aangevallen uitspraak werd afgewezen, omdat er geen toename van beperkingen was vastgesteld ten opzichte van de eerdere beoordeling.

Uitspraak

10/1657 WIA, 11/7043 WIA
Datum uitspraak: 14 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Maastricht van
5 februari 2010, 09/542 (aangevallen uitspraak 1) en van 26 oktober 2011, 10/1767 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.H.M. Hartmans, advocaat, hoger beroepen ingesteld tegen beide aangevallen uitspraken.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting in zaak 10/1657 WIA (aangevallen uitspraak 1) heeft plaatsgevonden op 4 mei 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Hartmans. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. P.C.P. Veldman. Het onderzoek ter zitting is geschorst, in afwachting van het door appellante aangekondigde rapport van psychiatrische expertise van dr. C.C. Kan.
Appellante heeft vervolgens het aangekondigde rapport van psychiater Kan, gedateerd
21 oktober 2011, ingediend. De bezwaarverzekeringsarts heeft hierop gereageerd bij rapport van 28 maart 2012.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 1 juni 2012, waarbij gevoegde behandeling met het hoger beroep met nummer 11/7043 WIA (aangevallen uitspraak 2) heeft plaatsgevonden. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Hartmans. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. Veldman. Het onderzoek ter zitting is geschorst. De Raad heeft aanleiding gezien om als onafhankelijk deskundige de psychiater A.L. Sutterland te benoemen.
Bij rapport van 4 juni 2013 heeft de deskundige Sutterland de Raad van advies gediend.
Vervolgens hebben beide partijen over en weer nadere stukken ingediend.
De deskundige heeft bij brief van 24 oktober 2013 een nadere reactie gegeven.
Beide partijen hebben nog nadere stukken ingediend.
Vervolgens hebben beide partijen de Raad toestemming verleend om een nadere zitting achterwege te laten waarna het onderzoek is gesloten.
OVERWEGINGEN

Ten aanzien van het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 (10/1657)

1.1. Appellante heeft gewerkt als groepsleidster in een instelling voor verstandelijk gehandicapte en autistische mensen, met een dienstverband van 18 uur per week. Op
12 januari 2006 is haar een verkeersongeval overkomen. In verband met whiplashklachten is zij vervolgens uitgevallen voor haar werk.
1.2. Bij besluit van 30 juni 2008 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat zij met ingang van 14 januari 2008 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 2 maart 2009 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard.
1.3. Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het door appellante ingestelde beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het medisch onderzoek op onzorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Voorts heeft zij geen grond voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van de bezwaarverzekeringsarts gezien, zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 januari 2009.
2.1 Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar psychische beperkingen op
14 januari 2008 zijn onderschat door het Uwv. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij een geneeskundig rapport van neuroloog dr. W.I.M. Verhagen ingediend, gedateerd 19 januari 2011, evenals een rapport van medisch adviseur drs. R.L.M. Neuhaus en het onder Procesverloop vermelde rapport van civiele psychiatrische expertise van psychiater Kan. De bezwaarverzekeringsarts zag in deze stukken geen aanleiding om de FML aan te passen.
2.2. Psychiater Sutterland heeft bij rapport van 4 juni 2013 de Raad van advies gediend. De bezwaarverzekeringsarts heeft hierop aanleiding gezien tot bijstelling van de FML. Op grond van de aangepaste FML van 30 september 2013 heeft de bezwaararbeidsdeskundige vervolgens geconcludeerd bij rapport van 1 oktober 2013 dat appellante bij bestreden besluit 1 terecht met ingang van 14 januari 2008 een WIA-uitkering is geweigerd.
3.1. De Raad overweegt het volgende.
3.2. De deskundige Sutterland heeft als diagnoses bij appellante vastgesteld: chronische aanpassingsstoornis met depressieve stemming, paniekstoornis met agorafobie, cognitieve stoornis niet anderszins omschreven, trekken van een obsessief compulsieve en vermijdende persoonlijkheidsstoornis. Deze diagnoses gelden volgens de deskundige zowel op 14 januari 2008 als ten tijde van het najaar van 2009 en begin 2010. Over de beperkingen die appellante hiervan op beide data in geding ondervond, heeft hij opgemerkt dat deze vraag gedeeltelijk buiten zijn expertisegebied valt, maar dat appellante gelet op de door hem vastgestelde diagnoses moeite heeft met het concentreren van de aandacht, het verdelen van de aandacht en het herinneren en dat zij beperkingen ervaart ten aanzien van het handelingstempo. Daarnaast kunnen mogelijke beperkingen verwacht worden ten aanzien van hanteren van emotionele problemen van anderen, uiten van eigen gevoel en omgaan met conflicten en moet een urenbeperking naast een beperking ten aanzien van nachtdiensten overwogen worden.
3.3. De bezwaarverzekeringsarts heeft de diagnoses van de deskundige overgenomen en aanpassingen aangebracht in de functionele mogelijkheden van appellante, neergelegd in de FML van 30 september 2013. Hij heeft toegelicht bij rapport van 16 september 2013 dat voor beperkingen in de FML ten aanzien van concentratie, verdelen van de aandacht en herinneren geen noodzaak is, gelet op de redelijk lage CBBS-normen, maar dat appellante niet boven deze norm kan worden belast. Ten aanzien van handelingstempo is appellante beperkt geacht onder 1.9.8. Op de items emotionele problemen van anderen hanteren, uiten van eigen gevoelens en omgaan met conflicten heeft hij beperkingen opgenomen in de FML. Ten slotte heeft hij beperkingen opgenomen voor avond-/nacht-/ploegen- en wisseldiensten evenals een urenbeperking tot 20 uur per week.
3.4. Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Ten aanzien van de uit het door de deskundige vastgestelde ziektebeeld voor appellante voortvloeiende beperkingen is bij uitstek de verzekeringsarts bevoegd, gelet op zijn specifieke deskundigheid terzake. Dit is door de deskundige ook onderkend, gelet op zijn antwoord op de vragen van de Raad. Gelet op de specifieke deskundigheid van de bezwaarverzekeringsarts en de uitgebreide onderbouwing die hij heeft gegeven in zijn rapport van 16 september 2013 is er geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de FML van 30 september 2013. Hetgeen appellante hiertegen heeft ingebracht doet hieraan niet af.
3.5. De bezwaararbeidsdeskundige heeft bij rapporten van 23 september 2013 en 9 juli 2013 afdoende gemotiveerd dat de functies van archiefmedewerker, huishoudelijk medewerker gebouwen en productiemedewerker textiel geschikt zijn voor appellante, waarbij hij de mate van arbeidsongeschiktheid heeft vastgesteld op 33,18%. Terecht is dan ook bij bestreden besluit 1 de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 14 januari 2008 vastgesteld op minder dan 35%.
3.6. Nu echter pas in hoger beroep, na inschakeling van de deskundige, een juiste medische en arbeidskundige onderbouwing is gegeven voor bestreden besluit 1 dienen aangevallen uitspraak 1 evenals bestreden besluit 1 te worden vernietigd. Gelet op de uitkomst van het arbeidskundig onderzoek is er aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten.
3.7. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in verband met verleende rechtsbijstand in beroep tot een bedrag van € 974,- en in hoger beroep tot een bedrag van € 1.461,-, in totaal € 2.435,-.
3.8. Er is geen aanleiding om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van wettelijke rente.

Ten aanzien van het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 (11/7043)

4.1. Appellante heeft zich bij brief van 11 januari 2010 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld bij het Uwv.
4.2. Bij besluit van 3 maart 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat er geen recht op een
WIA-uitkering is ontstaan voor appellante, omdat geen sprake is van een toename van arbeidsongeschiktheid. Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard bij beslissing op bezwaar van 14 oktober 2010 (bestreden besluit 2).
4.3. Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts, met name in zijn rapport van 15 november 2010, overtuigend heeft toegelicht waarom de door appellante ingediende stukken, waaronder de door de bedrijfsarts opgestelde FML van
27 januari 2010 en het rapport van PsyQ van 5 februari 2010 onvoldoende basis bieden voor een toename van de arbeidsongeschiktheid. Het door appellante ingediende rapport van de gecertificeerde arbeidsdeskundige A. Kramer-Simons van 18 december 2009 biedt hiervoor evenmin voldoende basis naar het oordeel van de rechtbank, nu dit is gebaseerd op de klachten van appellante en niet is getoetst aan een betrouwbare FML.
4.4. In hoger beroep heeft appellante de in beroep ingediende gronden herhaald en ter nadere onderbouwing gewezen op het, eveneens in het bovenvermelde hoger beroep met nummer 10/1657 WIA ingediende rapport van psychiater Kan van 9 maart 2012.
5.1. De Raad overweegt het volgende.
5.2. Verwezen wordt naar overwegingen 3.2, 3.3 en 3.4 ten aanzien van het rapport van de door de Raad benoemde deskundige Sutterland. De deskundige heeft geen toename van de beperkingen vastgesteld ten tijde van het najaar van 2009 of begin 2010 ten opzichte van
14 januari 2008. Terecht is bij bestreden besluit 2 dan ook het standpunt gehandhaafd dat geen sprake is van toegenomen beperkingen en het bezwaar ongegrond verklaard.
6.1. Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 niet. Aangevallen uitspraak 2 dient te worden bevestigd.
6.2. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding, evenmin als voor een veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente aanleiding is.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt aangevallen uitspraak 1;
  • vernietigt bestreden besluit 1 en bepaalt dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante ten aanzien van het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 tot een bedrag van € 974,- in beroep en € 1.461,- in hoger beroep, in totaal € 2.435,-;
  • bepaalt dat het Uwv de door appellante ten aanzien van het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 betaalde griffierechten ten bedrage van in totaal € 152,- aan haar vergoedt;
  • bevestigt aangevallen uitspraak 2;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2014.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) D.E.P.M. Bary
IvR