ECLI:NL:CRVB:2014:183

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 januari 2014
Publicatiedatum
27 januari 2014
Zaaknummer
12-5636 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op uitkering ingevolge de Wet WIA; medische en arbeidskundige grondslag voldoende

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De appellant, vertegenwoordigd door mr. N.D. Geraads, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 14 december 2010, waarin werd vastgesteld dat hij geen recht had op een uitkering op basis van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had geoordeeld dat de appellant met ingang van 18 februari 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van de appellant tegen dit besluit werd ongegrond verklaard in een besluit van 9 juni 2011.

De rechtbank had in haar eerdere uitspraak overwogen dat er sprake was van een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek en dat er geen medische grondslag was voor de stelling van de appellant dat zijn belastbaarheid was onderschat. De rechtbank had de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts, die de ingediende medische informatie van verschillende specialisten had betrokken, gevolgd. De rechtbank concludeerde dat de voorgehouden functies geschikt waren voor de appellant, met enige reserves voor de functie van heftruckchauffeur, maar dat er voldoende andere functies beschikbaar waren om de schatting te dragen.

In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd was met de wettelijke bepalingen en de beginselen van behoorlijk bestuur. De Raad heeft echter geoordeeld dat de appellant in hoger beroep slechts summiere gronden had ingediend en dat deze niet tot een ander oordeel leidden dan dat van de rechtbank. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot zowel de medische als de arbeidskundige beoordeling.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak bevestigd, wat betekent dat de appellant geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet WIA. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/5636 WIA
Datum uitspraak: 24 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
3 september 2012, 11/2457 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats](appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N.D. Geraads, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 22 november 2013. Appellant noch Uwv is verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1. Voor een overzicht van de feiten verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
1.2. Bij besluit van 14 december 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(Wet WIA), omdat hij met ingang van 18 februari 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 9 juni 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat sprake is geweest van een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De rechtbank heeft geen medische grondslag aangetroffen in het dossier voor de stelling van appellant dat zijn belastbaarheid op (onder meer) de aspecten lopen, staan, zitten, buigen en duwen en trekken is onderschat. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de bewaarverzekeringsarts de in bezwaar ingediende informatie van orthopedisch chirurg L.L.A. Kleijn, revalidatiearts
F. Schreurs en revalidatiearts P. van Gorcom bij zijn onderzoek heeft betrokken. Ook op de in de beroepsfase door appellant op 12 september 2011 ingediende medische informatie van revalidatiearts Schreurs en huisarts Heres en de vervolgens op 1 maart 2012 door appellant ingediende medische informatie van dr. Abdelwahab Kherroubi, dr. Rahmani, dr. Schreurs, fysiotherapeut H. Paling en orthopedisch chirurg P.A.M.C. Druyts heeft de bezwaarverzekeringsarts gereageerd. Gelet op de inhoud van de betreffende rapporten van de bezwaarverzekeringsarts heeft de rechtbank aanleiding gezien om de bezwaarverzekeringsarts te volgen in diens standpunt dat de overgelegde informatie geen aanleiding geeft voor wijziging van Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 mei 2011. Voorts heeft de rechtbank de voorgehouden functies geschikt geacht voor appellant, met enige reserves ten aanzien van de functie heftruckchauffeur. Nu echter, bij vervallen van deze functie, nog voldoende functies resteren om de schatting te kunnen dragen, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om hieraan consequenties te verbinden ten aanzien van het bestreden besluit.
2.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met de hieraan ten grondslag liggende wettelijke bepalingen alsmede de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Voorts heeft hij aangevoerd dat de feitelijke, medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onjuist is.
3.1.
De Raad komt tot de volgende overwegingen.
3.2.
Appellant heeft in hoger beroep slechts zeer summiere gronden ingediend. Hetgeen appellant heeft aangevoerd heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank.
3.3.
Terecht heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is geweest. De overwegingen van de rechtbank ten aanzien van de juistheid van de medische beoordeling van de bezwaarverzekeringsarts worden volledig onderschreven. Verwijzing naar de overwegingen van de rechtbank onder de punten 6, 7 en 8 van de aangevallen uitspraak volstaat. De Raad maakt die overwegingen tot de zijne.
3.4.
Ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, volstaat verwijzing naar de overwegingen van de rechtbank onder de punten 9 en 10 van de aangevallen uitspraak. Deze overwegingen maakt de Raad eveneens tot de zijne.
3.5.
Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet.
4.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2014.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) Z. Karekezi

IJ