ECLI:NL:CRVB:2014:1976

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juni 2014
Publicatiedatum
12 juni 2014
Zaaknummer
13-3764 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een voorziening voor elektronische bediening van rolluiken aan een burger-oorlogsslachtoffer

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juni 2014 uitspraak gedaan in het geding tussen appellante, een burger-oorlogsslachtoffer, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Appellante had een verzoek ingediend voor een voorziening voor de elektronische bediening van de rolluiken in haar woning, omdat zij door oorlogsgebeurtenissen aan haar linkerarm en -hand lijdt aan aanzienlijk krachtsverlies en chronische pijn. De aanvraag was eerder afgewezen door verweerder, die stelde dat er geen medische noodzaak was voor de gevraagde voorziening. Dit besluit was gebaseerd op een advies van de fysiotherapeut, die aanvankelijk had aangegeven dat de voorziening niet medisch noodzakelijk was.

Echter, na bezwaar van appellante en aanvullende informatie van de fysiotherapeut, die zijn eerdere advies had herzien, kwam de Raad tot de conclusie dat de medische noodzaak voor de voorziening wel degelijk aanwezig was. De Raad oordeelde dat verweerder niet had mogen vasthouden aan het oorspronkelijke advies van de fysiotherapeut, aangezien deze zijn standpunt gemotiveerd had gewijzigd. De Raad vernietigde het bestreden besluit van verweerder en kende appellante de gevraagde voorziening toe.

Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 974,- en moest het griffierecht van € 44,- vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van medische adviezen in het kader van aanvragen voor voorzieningen op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).

Uitspraak

13/3764 WUBO
Datum uitspraak: 12 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen:
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L. Stové beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 24 juni 2013, kenmerk BZ01559972 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 mei 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Stové. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.
Appellante, geboren in 1942, en haar moeder zijn op 10 september 1944 tijdens beschietingen geraakt door een handgranaat. Appellantes moeder is als gevolg hiervan omgekomen. Appellante is geraakt in haar linkerarm. In 1993 is appellante erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo en is haar een toeslag als bedoeld in artikel 19 van die wet toegekend. Aan appellante zijn in de jaren nadien voorzieningen toegekend voor onder meer huishoudelijke hulp, fysiotherapie, een speciale snijplank, een emmer met wringer, medisch vervoer en de aanschaf en montage van een elektrisch bedienbare garagedeur.
1.1.
In 2012 heeft appellante verzocht om een voorziening voor elektronische bediening van de rolluiken in haar woning. Zij heeft daarbij toegelicht dat zij deze, tezamen met een alarminstallatie, heeft laten plaatsen na een inbraak, maar dat zij niet voldoende kracht in haar armen heeft om de rolluiken handmatig te kunnen bedienen.
1.2.
Verweerder heeft naar aanleiding van de aanvraag om informatie verzocht aan de fysiotherapeut van appellante. Deze heeft in december 2012 laten weten dat de linkerarm van appellante door oorlogsgebeurtenissen gehandicapt is, maar dat haar rechterarm gewoon
70
jaar oud is. De door appellante gevraagde voorziening lijkt daarom, aldus de fysiotherapeut, niet medisch noodzakelijk. Gelet op dit advies heeft verweerder de aanvraag van appellante bij besluit van 17 december 2012 afgewezen.
1.3.
Appellante heeft tegen het besluit van 17 december 2012 bezwaar gemaakt. In het kader van dit bezwaar heeft de fysiotherapeut verweerder op 24 januari 2013 laten weten dat ten tijde van zijn eerdere advies de laatste uitslagen van een röntgenonderzoek hem niet bekend waren. Die uitslagen houden in dat beide schouders ernstige artrose hebben en dat in de wijsvinger van de rechterarm een kleine bottumor aanwezig is. Het eerdere negatieve advies verandert hierdoor in een advies tot toekenning van de gevraagde voorziening, zo heeft de fysiotherapeut laten weten. Verweerder heeft naar aanleiding hiervan nog informatie gevraagd bij de huisarts van appellante. Vervolgens is het bezwaar van appellante bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het tweede advies van appellantes fysiotherapeut weliswaar blijk geeft van afwijkingen - te weten schouderklachten - die in het eerste advies niet zijn genoemd, maar dat daarbij geen andere beperkingen naar voren zijn gekomen dan die waarvan in dat eerste advies al melding was gemaakt. Verweerder heeft daarom aan het oorspronkelijke advies willen vasthouden.
2.2.
Vooropgesteld moet worden dat de fysiotherapeut uitdrukkelijk en gemotiveerd van zijn eerdere advies is teruggekomen. Hij acht thans een medische noodzaak tot de gevraagde voorziening aanwezig. Voor zover verweerder hem wenst te volgen - en de Raad begrijpt dat dit het geval is - moet met dit gegeven rekening worden gehouden. Selectiviteit ten aanzien van medische conclusies zoals hier toegepast door verweerder is in een situatie als deze niet aanvaardbaar. Reeds hierom kan het bestreden besluit, dat in feite enkel op het eerste advies van de fysiotherapeut berust, geen stand houden. De Raad zal dit besluit dan ook vernietigen.
2.3.
Naar door appellante in bezwaar en nogmaals ter zitting van de Raad is toegelicht, is op haar bovenverdieping aanvankelijk een rolluik met draaisysteem aangebracht. Zo’n systeem moet met twee handen worden bediend. Ondanks meermalen oefenen met de monteurs is appellante er niet in geslaagd het systeem zelfstandig te bedienen. Het betrokken zonweringsbedrijf heeft dit bevestigd. Op de benedenverdieping is een treksysteem geïnstalleerd, maar het optrekken van die luiken bleek evenmin doenlijk voor appellante.
2.4.
Gezien de eerdere besluitvorming staat vast dat appellante te maken heeft met causale klachten aan de linkerarm en -hand, bestaande uit aanzienlijk krachtsverlies en chronische pijn. Door verweerder is niet bestreden dat het handmatig bedienen van de rolluiken, hoe dan ook en voor iedereen, problematisch is als dit met één hand moet gebeuren. Daarbij komt dan nog dat reeds uit medische informatie uit de periode 2002-2004 ondubbelzinnig naar voren komt dat appellantes rechterarm als gevolg van de causale klachten overbelast is geraakt en dat daardoor haar beperkingen zijn toegenomen. Dit beeld wordt kennelijk bevestigd door het recente röntgenonderzoek.
2.5.
Het overwogene onder 2.4 laat geen ruimte voor een andere conclusie dan de conclusie dat de fysiotherapeut terecht, alsnog, een medische noodzaak voor de voorziening aanwezig heeft geacht, welke noodzaak een causale achtergrond heeft. De Raad zal daarom zelf in de zaak voorzien en appellante de gevraagde voorziening toekennen.
3.
Er is tot slot aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep tot een bedrag van € 974,- aan kosten van rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 24 juni 2013;
- kent appellante de gevraagde voorziening voor elektronische bediening van de rolluiken toe
en bepaalt dat zijn uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde bestreden
besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 974,-;
- bepaalt dat verweerder appellante het door haar in beroep betaalde griffierecht ten bedrage
van € 44,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van
C.E.M. van Paddenburgh als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
12 juni 2014.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) C.E.M. van Paddenburgh

HD