ECLI:NL:CRVB:2014:2078
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- O.P.L. Hovens
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens weigering medewerking aan huisbezoek zonder redelijke grond
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellante, die weigerde medewerking te verlenen aan een huisbezoek. Appellante ontving sinds 30 oktober 2010 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Pekela heeft de bijstand van appellante ingetrokken, omdat zij niet wilde meewerken aan een huisbezoek dat volgde op een gesprek met de Sociale Dienst. Dit huisbezoek was bedoeld om te verifiëren of de meerderjarige dochter van appellante feitelijk bij haar woonde. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat er geen redelijke grond was voor het huisbezoek, aangezien het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat er concrete feiten waren die de noodzaak voor het huisbezoek rechtvaardigden. De Raad stelt dat de anonieme melding en het gesprek op 28 februari 2012 niet voldoende waren om te twijfelen aan de juistheid van de verstrekte gegevens door appellante. Bovendien was het college al op de hoogte van de situatie van de dochter, aangezien de bijstand al was aangepast aan haar aanwezigheid.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep komt tot de conclusie dat het college niet bevoegd was om de bijstand in te trekken. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en herroept het besluit van 29 maart 2012, waardoor appellante recht heeft op bijstand vanaf 28 februari 2012. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.461,-. De uitspraak is openbaar gedaan op 17 juni 2014.