ECLI:NL:CRVB:2014:2157

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juni 2014
Publicatiedatum
24 juni 2014
Zaaknummer
12-1863 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de WAO-uitkering en de berekening van het dagloon op basis van een 38-urige werkweek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die een WAO-uitkering ontvangt, was het niet eens met de berekening van zijn dagloon, dat door het Uwv was vastgesteld op € 89,08 op basis van een 38-urige werkweek. Appellant stelde dat de berekening onjuist was omdat er ten onrechte van een 29-urige werkweek was uitgegaan. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarop appellant in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 8 februari 2013 heeft appellant, bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht. Het Uwv werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. De Raad heeft het Uwv verzocht om nadere inlichtingen over de berekening van het dagloon. Na het indienen van de benodigde informatie hebben beide partijen toestemming gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het Uwv bij de berekening van het dagloon is uitgegaan van de loongegevens die op 26 oktober 2000 bij de werkgever zijn verkregen. Deze gegevens gaven aan dat er een 38-urige werkweek was, en appellant heeft niet kunnen aantonen dat deze gegevens onjuist waren. De Raad concludeerde dat het Uwv zijn standpunt op de juiste gegevens had gebaseerd en dat appellant niet tekort was gedaan door de vaststelling van het geïndexeerde dagloon. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het Uwv het gebrek in het eerdere besluit had hersteld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

12/1863 WAO
Datum uitspraak: 13 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
23 februari 2012, 10/4396 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant]te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Kücükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2013.
Appellant is verschenen, vergezeld door mr. Kücükünal, het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.K. Dekker.
Het Uwv is verzocht nadere inlichtingen te verstrekken over de berekening van het dagloon van appellant.
Partijen hebben over en weer gereageerd.
Partijen hebben toestemming gegeven zonder nadere zitting uitspraak te doen.
De zaak is vervolgens door de meervoudige kamer van de Raad verwezen naar de enkelvoudige kamer.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 7 november 2008 heeft het Uwv appellant bericht dat zijn uitkering op grond van Wet op de arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO) met ingang van
1 december 2008 berekend wordt naar een vervolgdagloon van € 89,08.
1.2. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 15 oktober 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van
7 november 2008 ongegrond verklaard. Hierbij heeft het Uwv gesteld dat appellant door dit besluit niet tekort is gedaan.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft in hoger beroep - kort gezegd - aangevoerd dat bij de berekening van het dagloon ten onrechte is uitgegaan van een werkweek van 29 uur in plaats van een werkweek van 38 uur, waardoor hij slechts 28/38 deel van zijn dagloon ontvangt. Appellant is van mening dat de bestreden uitspraak onvoldoende is gemotiveerd. Tenslotte heeft het Uwv onvoldoend inzicht gegeven in de berekening van het dagloon.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant ontvangt met ingang van 24 oktober 2000 een WAO-uitkering, berekend na diverse beroepsprocedures, naar een mate van 80-100%. Het loondervingsdagloon is per
24 oktober 2000 vastgesteld op € 91,31. Appellant heeft met ingang van 24 april 2001 recht op een vervolguitkering, het bijbehorende vervolgdagloon bedraagt per deze datum € 71,07.
4.2.
Bij de berekening van het dagloon is het Uwv uitgegaan van de loongegevens zoals deze op 26 oktober 2000 bij de werkgever verkregen zijn. Uit deze gegevens blijkt dat het Uwv uit is gegaan van een 38-urige werkweek en niet van een 28-urige werkweek. Appellant heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat deze gegevens niet op een 38-urige werkweek gebaseerd zijn. Bij het bestreden besluit heeft het Uwv gesteld dat appellant door het met ingang van
1 december 2008 geïndexeerde dagloon van € 89,08 niet tekort is gedaan.
4.3.
De Raad ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de in geding zijnde gegevens van 26 oktober 2000, zodat het Uwv zijn standpunt op deze gegevens mocht baseren. Appellant heeft geen gegevens overgelegd die twijfel doen ontstaan aan de juistheid van deze gegevens. De rechtbank heeft ook met juistheid geoordeeld dat het Uwv het gebrek uit het besluit van 7 november 2008 in het thans bestreden besluit op juiste wijze heeft hersteld. Appellant is immers door het thans bestreden besluit niet tekort gedaan.
5.
De overwegingen 4.1 tot en met 4.2 leiden tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2014.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) G.J. van Gendt

TM