ECLI:NL:CRVB:2014:2201

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juli 2014
Publicatiedatum
1 juli 2014
Zaaknummer
13-4890 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar wegens termijnoverschrijding in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een appellante die sinds 4 januari 2002 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Pekela heeft op 30 maart 2012 de bijstand van appellante ingetrokken, omdat zij geen melding had gemaakt van een ontvangen partnerpensioen. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het college heeft dit bezwaar op 25 maart 2013 niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, onder verwijzing naar uitlatingen van ambtelijk medewerkers van de gemeente Pekela. De Raad heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt, en dat appellante deze termijn ruimschoots heeft overschreden. De Raad heeft verder overwogen dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij door onjuiste voorlichting van het college is afgehouden van het tijdig indienen van bezwaar.

De Raad concludeert dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding en bevestigt de beslissing van de rechtbank. De uitspraak benadrukt de eigen verantwoordelijkheid van betrokkenen om tijdig bezwaar te maken en dat een bezwaarclausule in een besluit niet kan worden genegeerd. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/4890 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
23 juli 2013, 13/496 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Pekela (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.H. Gerdes, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens het college heeft mr. B.P. Brouwer een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2014. Voor appellante is niemand verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Brouwer.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving sinds 4 januari 2002 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). De bijstand was tot en met 17 augustus 2006 berekend naar de norm voor gehuwden en vanaf die datum naar de norm voor een alleenstaande. Bij besluit van 30 maart 2012 heeft het college de bijstand met ingang van 1 juni 2011 ingetrokken wegens toekenning van een pensioenuitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet. Daarbij is, voor zover hier van belang, tevens besloten de bijstand met ingang van 1 januari 2006 te herzien en de vanaf die datum gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 10.225,60 van appellante terug te vorderen. Aan de besluitvorming is ten grondslag gelegd dat appellante geen melding heeft gemaakt van het door haar vanaf 1 januari 2006 ontvangen partnerpensioen van het pensioenfonds Metalelektro.
1.2.
Op 12 april 2012 heeft appellante een gesprek gehad met medewerkers van de gemeente Pekela. Daarbij is haar uitleg gegeven over de onder 1.1 bedoelde terugvordering en verzocht om medewerking te verlenen aan een draagkrachtonderzoek. Appellante heeft daartoe de nodige gegevens verstrekt. Bij besluit van 26 april 2012 is de draagkracht vastgesteld op
€ 57,92 per maand. Aan appellante is verzocht dit bedrag met ingang van 1 oktober 2012 maandelijks te voldoen ter aflossing van de vordering. Bij besluit van 16 mei 2012 is het bedrag van € 57,92 alsnog herzien en gewijzigd in € 17,92 per maand.
1.3.
Namens appellante is bij brief van 10 september 2012 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 30 maart 2012.
1.4.
Bij besluit van 25 maart 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Daartoe heeft zij zich in het bijzonder beroepen op uitlatingen van de zijde van ambtelijk medewerkers van de gemeente Pekela.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Vaststaat dat appellante eerst geruime tijd na het verstrijken van deze termijn bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 30 maart 2012.
4.2.
Tussen partijen is uitsluitend in geschil of in dit geval sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.
4.3.
De Raad vat het hoger beroep van appellante aldus op dat zij stelt onjuist te zijn voorgelicht over de mogelijkheden tot het maken van bezwaar, dat zij is afgehouden van het
- tijdig - indienen van een bezwaarschrift en dat bij haar het vertrouwen is gewekt dat ondanks de termijnoverschrijding de zaak toch inhoudelijk zou worden bezien.
4.4.
Vooropgesteld wordt dat het besluit van 30 maart 2012 een bezwaarclausule bevat. Daarnaast behoort het tot de eigen verantwoordelijkheid van een betrokkene, eventueel na overleg met of met behulp van een derde, tijdig bezwaar te maken. In het geval van appellante is dat niet anders. Appellante heeft niet onderbouwd of aannemelijk gemaakt dat zij hangende de bezwaarprocedure door onjuiste voorlichting van de zijde van (medewerkers van) het college of anderszins van het tijdig indienen van een bezwaarschrift is afgehouden. De stukken, waaronder met name het verslag van het op 12 april 2012 gehouden gesprek, bieden daarvoor geen aanknopingspunten. Voorts heeft de betreffende ambtelijk medewerker ten stelligste ontkend dat hij tegen appellante heeft gezegd dat het maken van bezwaar geen zin zou hebben en/of dat ook zonder bezwaar nog inhoudelijk naar de herziening en terugvordering zou worden gekeken. Dat appellante buiten staat was tijdig bezwaar te maken is evenmin aannemelijk gemaakt.
4.5.
De kennelijk tijdens de hoorzitting in bezwaar gedane uitlating dat een inhoudelijk oordeel overigens niet tot een voor appellante gunstiger resultaat zou leiden, kan, anders dan appellante meent, niet als een rechtens te honoreren toezegging worden opgevat dat - met voorbijgaan aan de niet verschoonbare termijnoverschrijding - in de beslissing op bezwaar alsnog een inhoudelijk oordeel zou volgen.
4.6.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep geen doel treft. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2014.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) E. Heemsbergen

HD