ECLI:NL:CRVB:2014:2202
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.F. Bandringa
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen intrekking bijstandsbesluit en terugvordering bijstandsuitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van Ede. Appellant ontving sinds 8 maart 1990 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een melding van de Belastingdienst over een bankrekening van appellant, heeft het college een onderzoek ingesteld. Appellant heeft niet voldaan aan verzoeken om bankafschriften over te leggen, wat leidde tot de opschorting van zijn bijstandsrecht en uiteindelijk tot de intrekking van de bijstand per 7 april 2011. Het college heeft ook een terugvorderingsbesluit genomen, waarbij een bedrag van € 32.329,05 werd teruggevorderd over de periode van oktober 2008 tot en met maart 2011.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het intrekkingsbesluit, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak geoordeeld dat het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat de terugvordering beperkt moest worden tot het bedrag dat appellant had gespaard. De rechtbank heeft het teruggevorderde bedrag vastgesteld op € 12.365,26.
In hoger beroep heeft de Raad voor de Rechtspraak de eerdere uitspraken van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat appellant niet tijdig bezwaar had gemaakt en dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding was. Ook werd het standpunt van appellant dat het terugvorderingsbesluit een wijziging van het intrekkingsbesluit was, verworpen. De Raad concludeerde dat het college bevoegd was om de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen en dat er geen grond was voor verdere matiging van de terugvordering. De uitspraak werd openbaar gedaan op 1 juli 2014.