ECLI:NL:CRVB:2014:2205
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.F. Bandringa
- Rechtspraak.nl
Verlaging van bijstandsuitkering en niet-ontvankelijkheid bezwaar
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die een uitkering ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had bezwaar gemaakt tegen de verlaging van zijn bijstandsuitkering. De verlaging was opgelegd voor de duur van een maand met 100% vanwege zijn agressieve gedrag, dat het starten van een stageplek belemmerde. Daarnaast was zijn bijstand met ingang van 1 februari 2013 ingetrokken, omdat hij jonger was dan 27 jaar en niet voldeed aan de verplichtingen die bij de bijstandsuitkering horen.
De rechtbank had de beroepen van de appellant tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. De appellant stelde dat de brief van 14 december 2012 als bezwaarschrift tegen het besluit van 3 december 2012 had moeten worden aangemerkt, maar de Raad oordeelde dat deze brief niet aan het college was gericht en dus niet als bezwaarschrift kon worden beschouwd. Ook de stelling dat het besluit tot oplegging van de maatregel evident onrechtmatig was, omdat hij voor dezelfde feiten door de politierechter was gestraft, werd verworpen. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een strafbaar feit of een (vervallen) strafvervolging die de oplegging van de maatregel zou uitsluiten.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van de appellant om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de verplichtingen die voortvloeien uit de bijstandsverlening en de voorwaarden waaronder maatregelen kunnen worden opgelegd.