ECLI:NL:CRVB:2014:2208
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- Rechtspraak.nl
Weigering van bijstandsaanvraag op basis van woonadres
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant had een aanvraag om bijstand ingediend op 1 maart 2012, waarbij hij aangaf te wonen op een bepaald adres in [woonplaats]. Echter, het college van burgemeester en wethouders van Leiden weigerde de bijstandsaanvraag, omdat appellant niet kon aantonen dat hij op het opgegeven adres woonachtig was. Dit leidde tot een onderzoek door het college, dat concludeerde dat het opgegeven adres een bedrijfspand betrof en dat appellant daar niet daadwerkelijk woonde.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet in staat was om zijn woonadres aannemelijk te maken. Tijdens een huisbezoek op 13 maart 2012 werd geconstateerd dat er geen persoonlijke spullen van appellant aanwezig waren in de kamer die hij als zijn verblijfplaats had aangewezen. Bovendien waren er tegenstrijdigheden in de verklaringen van appellant over zijn woonsituatie. De Raad heeft de rapportage van het college als voldoende onderbouwd beschouwd en heeft geoordeeld dat het college zich op deze rapportage mocht baseren bij de afwijzing van de bijstandsaanvraag.
De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellant ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat appellant niet de juiste en volledige informatie over zijn woonadres had verstrekt, wat essentieel is voor de verlening van bijstand. De uitspraak benadrukt het belang van het kunnen aantonen van een feitelijk verblijf op het opgegeven adres voor het verkrijgen van bijstand.