ECLI:NL:CRVB:2014:2209
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering wegens onvoldoende bewijs van hoofdverblijf op opgegeven adres
In deze zaak heeft appellant op 2 mei 2012 een uitkering op grond van de IOAW aangevraagd, waarbij hij als woonadres een specifiek adres heeft opgegeven. De sociale recherche heeft echter onderzoek gedaan naar de woon- en leefsituatie van appellant, wat leidde tot twijfels over de juistheid van het opgegeven adres. Er zijn verschillende pogingen tot onaangekondigde huisbezoeken gedaan en appellant is gehoord in het bijzijn van zijn ex-partner. De onderzoeksresultaten wezen uit dat appellant niet of nauwelijks op het opgegeven adres aanwezig was, wat leidde tot de conclusie dat hij zijn inlichtingenverplichting had geschonden. Het college van burgemeester en wethouders van Venlo heeft de aanvraag van appellant afgewezen, wat door de rechtbank Limburg in een eerdere uitspraak werd bevestigd.
In hoger beroep heeft appellant zijn gronden tegen de uitspraak van de rechtbank naar voren gebracht. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad concludeert dat appellant onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn woon- en leefsituatie in de relevante periode. De Raad heeft daarbij bijzondere aandacht besteed aan de inconsistenties in de verklaringen van appellant en de bevindingen van de sociale recherche. De Raad oordeelt dat het college terecht heeft geconcludeerd dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn hoofdverblijf had op het opgegeven adres.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af. De omstandigheid dat appellant later wel een uitkering heeft gekregen, doet niets af aan de onduidelijkheid die bestond ten tijde van de aanvraag. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.