ECLI:NL:CRVB:2014:2210

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juli 2014
Publicatiedatum
2 juli 2014
Zaaknummer
12-5095 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die zich had ziek gemeld na een hartinfarct en psychische klachten. Appellante had eerder een WW-uitkering ontvangen en verzocht om een WIA-uitkering per 28 september 2011. Het Uwv voerde een medisch onderzoek uit en stelde een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op, waarin beperkingen werden vastgesteld. De arbeidsdeskundige concludeerde dat appellante niet geschikt was voor haar eigen werk, maar dat zij wel in staat was om andere functies te vervullen, met een verlies aan verdienvermogen van minder dan 35%.

Appellante ging in bezwaar tegen het besluit van het Uwv, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde het standpunt van het Uwv, waarbij werd gesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om het oordeel van de artsen van het Uwv te betwijfelen. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar psychische klachten niet goed waren beoordeeld en dat er een urenbeperking had moeten worden aangenomen.

De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bestreden besluit berustte op een zorgvuldig medisch onderzoek. De bezwaarverzekeringsarts had appellante gezien en had haar beperkingen adequaat in de FML verwerkt. De Raad concludeerde dat de door appellante ingebrachte medische gegevens onvoldoende aanknopingspunten boden voor een ander oordeel. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

12/5095 WIA
Datum uitspraak: 2 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
3 augustus 2012, 11/4254 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.M.A. van den Boogaard, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij schrijven van 14 februari 2013 heeft mr. Van den Boogaard de gronden in hoger beroep verder aangevuld en nadere stukken ingezonden.
Het Uwv heeft hierop gereageerd met inzending van een rapport van 24 mei 2013 van bezwaarverzekeringsarts E.J.M. van Paridon.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. I. Reinacker, kantoorgenoot van mr. Van den Boogaard. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als schoonmaakster voor 18,5 uur per week. Aansluitend heeft zij aanspraak gekregen op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Tijdens de looptijd van de WW-uitkering heeft zij zich ziek gemeld wegens een haar overkomen hartinfarct en daardoor veroorzaakte vermoeidheids- en psychische klachten. In reactie op een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 28 september 2011 heeft een beoordeling plaatsgevonden. Een verzekeringsarts heeft op basis van zijn onderzoek een zogeheten Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. In de FML zijn beperkingen opgenomen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren in arbeid. Voorts zijn beperkingen aangenomen ten aanzien van duwen of trekken, tillen of dragen, lopen en het frequent zware lasten hanteren tijdens het werk. Vervolgens heeft een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. De arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat appellante niet meer geschikt is voor haar eigen werk. Op basis van drie van de voor appellante geselecteerde functies heeft de arbeidsdeskundige het verlies aan verdienvermogen berekend op minder dan 35%. Voor appellante is derhalve per 28 september 2011 geen recht ontstaan op een WIA-uitkering zoals het Uwv heeft vastgesteld bij besluit van 25 juli 2011.
1.2. Naar aanleiding van het door appellante gemaakte bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts het dossier bestudeerd en de hoorzitting bijgewoond. Op basis van deze gegevens heeft de bezwaarverzekeringsarts - samengevat - geconcludeerd dat de beperkingen van appellante door de verzekeringsarts op zorgvuldige wijze zijn verdisconteerd in de FML.
1.3. Vervolgens heeft onderzoek plaatsgevonden door de bezwaararbeidsdeskundige die heeft geconcludeerd dat hij het standpunt van de arbeidsdeskundige onderschrijft nu drie van de vier primair geduide functies in bezwaar gehandhaafd blijven en de mate van arbeidsongeschiktheid ook in bezwaar wordt vastgesteld op minder dan 35%. Daarop heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 19 december 2011 (bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daartoe overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag is gelegd en dat de artsen van het Uwv op inzichtelijke en plausibele wijze gemotiveerd hebben waarom appellante niet wordt gevolgd in haar betoog dat zij meer beperkt is dan in de FML aangenomen. Tevens heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts van onjuiste of onvolledige informatie is uitgegaan. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank, onder verwijzing naar het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 2 februari 2012 in combinatie met haar rapport van 15 december 2011, geoordeeld dat er voldoende functies zijn geduid die voor appellante geschikt te achten zijn en waarbij het verlies aan verdiencapaciteit minder dan 35% bedraagt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv dan ook terecht geweigerd om per 28 september 2011 aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante gesteld dat de bezwaarverzekeringsarts een onjuiste diagnose heeft gesteld en dat met name haar energetische en psychische beperkingen zijn onderschat. Appellante stelt dat de combinatie van klachten wijst op een stoornis van depressieve aard, welke niet als zodanig is herkend. Vanwege haar klachten had een urenbeperking aangenomen dienen te worden. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante informatie ingezonden van haar huisarts en van psycholoog S.H. van der Schot.
3.2.
In reactie hierop heeft het Uwv, onder verwijzing naar het rapport van 24 mei 2013 van bezwaarverzekeringsarts Van Paridon, gesteld dat in de nadere informatie geen aanleiding wordt gevonden voor een ander standpunt.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank, dat het bestreden besluit berust op een zorgvuldig medisch onderzoek en dat er geen aanknopingspunten zijn het medisch oordeel van het Uwv voor onjuist te houden, wordt onderschreven. Verwezen wordt naar de overwegingen in de aangevallen uitspraak die de Raad tot de zijne maakt. Hierbij wordt in ogenschouw genomen dat de bezwaarverzekeringsarts appellante op 5 oktober 2011 tijdens de hoorzitting heeft gezien en haar gerichte vragen heeft gesteld ten aanzien van onder meer de bevindingen en adviezen van de cardioloog. Voorts blijkt uit de door de verzekeringsarts opgestelde FML, waarvan de juistheid door de bezwaarverzekeringsarts is onderschreven, dat er uitgaande van de door appellante naar voren gebrachte klachten wel degelijke diverse beperkingen op zowel persoonlijk- en sociaal functioneren zijn aangenomen en voorts beperkingen ten aanzien van het dynamisch handelen. Tevens is door de artsen van het Uwv voldoende inzichtelijk gemotiveerd waarom geen aanleiding is gezien een urenbeperking aan te nemen.
4.2.
De door appellante in hoger beroep ingebrachte medische gegevens geven onvoldoende aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen. Dienaangaande heeft de bezwaarverzekeringsarts opgemerkt dat uit de informatie niet blijkt dat appellante op de datum in geding meer danwel anders beperkt was dan waarvan door de artsen van het Uwv is uitgegaan. Voorts blijkt uit deze informatie evenmin dat op de datum in geding sprake zou zijn van een depressieve stoornis. De Raad ziet geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts. Hetgeen appellante ter zitting heeft aangevoerd met betrekking tot de door haar ervaren energetische beperkingen mist een afdoende medische onderbouwing.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellante vastgestelde medische beperkingen moet appellante in staat worden geacht de door de (bezwaar)arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. Door de bezwaararbeidsdeskundige is voldoende inzichtelijk en overtuigend onderbouwd dat de belasting in deze functies de in de FML vastgelegde mogelijkheden niet te boven gaat.
5.
Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2014.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) D. Heeremans

IJ