Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de afwijzing van een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aan de orde is. Appellant ontving sinds 14 augustus 2002 bijstand, maar deze werd per 19 maart 2012 ingetrokken omdat hij niet voldeed aan zijn inlichtingenverplichting. De aanvraag om bijstand werd op 14 mei 2012 ingediend door een gevolmachtigde van appellant, maar het bestuur van Baanbrekers weigerde deze aanvraag na een onderzoek naar de woon- en leefsituatie van appellant. Dit onderzoek leidde tot twijfels over het hoofdverblijf van appellant, wat resulteerde in een uitnodiging voor een gesprek op 23 mei 2012. Tijdens dit gesprek weigerde de gevolmachtigde mee te werken aan een huisbezoek, wat het bestuur als een schending van de medewerkingsverplichting beschouwde.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het bestuur terecht twijfels had over de woon- en leefsituatie van appellant, gezien de waarnemingen van de auto van appellant bij de woning van zijn vriendin. De Raad stelt dat er een redelijke grond bestond voor het afleggen van een huisbezoek en dat de weigering van de gevolmachtigde om hieraan mee te werken, gevolgen had voor de aanvraag om bijstand. De Raad bevestigt dat de appellant verantwoordelijk is voor de gevolgen van het handelen van zijn gevolmachtigde.
Uiteindelijk concludeert de Raad dat de aanvraag om bijstand terecht is afgewezen, omdat de appellant niet heeft voldaan aan zijn inlichtingen- en medewerkingsverplichting. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.