ECLI:NL:CRVB:2014:2306

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2014
Publicatiedatum
8 juli 2014
Zaaknummer
12-3391 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een militair invaliditeitspensioen na beoordeling van psychiatrische toestand

In deze zaak gaat het om de weigering van een militair invaliditeitspensioen aan betrokkene, die als beroepsmilitair heeft gediend en psychische klachten heeft ontwikkeld na uitzendingen naar Libanon en Bosnië. Betrokkene heeft in 2008 een aanvraag ingediend voor een militair invaliditeitspensioen, maar deze werd afgewezen door de Minister van Defensie op basis van een onderzoek door verzekeringsarts M. Levy, die de invaliditeit op 5% schatte. In bezwaar heeft betrokkene een rapport overgelegd van psychiater R.V. Schwarz, die een gegeneraliseerde angststoornis vaststelde met een invaliditeit van 20%. De Minister heeft vervolgens een nieuwe psychiatrische expertise laten uitvoeren door J.H.M. van Laarhoven, die concludeerde dat er geen psychiatrisch toestandbeeld was en dat de aan de dienst gerelateerde beperkingen niet boven de 5% invaliditeit uitkwamen.

De rechtbank heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat zij oordeelde dat Van Laarhoven de psychische gezondheidstoestand van betrokkene niet op de peildatum van 20 november 2008 had beoordeeld. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep echter geoordeeld dat Van Laarhoven wel degelijk de juiste peildatum heeft gehanteerd en dat zijn rapport voldoende grondslag bood voor het bestreden besluit. De Raad heeft vastgesteld dat er geen relevante veranderingen in de psychische gesteldheid van betrokkene waren opgetreden tussen de peildatum en het onderzoek door Van Laarhoven.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep van betrokkene ongegrond verklaard. De Raad concludeert dat het rapport van Van Laarhoven inzichtelijk en consistent is en dat er geen aanleiding is om een andere psychiater als deskundige te benoemen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 3 juli 2014.

Uitspraak

12/3391 MPW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's‑Gravenhage van
16 mei 2012, 11/5986 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Minister van Defensie (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
In verband met een herverdeling van taken is in dit geschil de Minister van Defensie in de plaats getreden van de Staatssecretaris van Defensie. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van appellant, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de staatssecretaris verstaan.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. W.B. Knook een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.J. Geldof van Doorn. Betrokkene is verschenen met bijstand van mr. Knook.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene, geboren in 1961, is in 1982 als dienstplichtige uitgezonden naar Libanon. In 1986 is hij aangesteld als beroepsmilitair. Als zodanig is hij in 1994 uitgezonden naar Bosnië. Op 20 oktober 1998 is betrokkene uitgevallen met psychische klachten. Hij is onderworpen aan een militair geneeskundig onderzoek (MGO), waarvan op 3 mei 2001 rapport is uitgebracht. Daarbij is onder meer gebruik gemaakt van de bevindingen van de psychiater P.J.H. Notten. Deze zag weliswaar enkele kenmerken van een posttraumatische stress-stoornis (PTSS), maar kon geen psychiatrisch toestandbeeld en geen persoonlijkheidsstoornis vaststellen. De conclusie van het MGO luidde dat sprake was van arbeidsongeschiktheid met dienstverband, leidende tot een mate van invaliditeit van minder dan 10%. Per 1 maart 2002 is betrokkene eervol uit de militaire dienst ontslagen wegens ziekten of gebreken. Bij besluit van 11 november 2002 is vastgesteld dat de mate van invaliditeit met dienstverband geringer is dan de drempel van 10%. Het hiertegen gerichte bezwaar is door betrokkene ingetrokken.
1.2.
Op 20 november 2008 heeft betrokkene een aanvraag om een militair invaliditeitspensioen ingediend. Appellant heeft hem laten onderzoeken door de verzekeringsarts M. Levy. Deze constateerde dat de PTSS nog steeds in remissie was en schatte de invaliditeit op 5%, dus opnieuw minder dan 10%. Op grond hiervan heeft appellant bij besluit van 17 februari 2009 de aanvraag afgewezen.
1.3.
In bezwaar heeft betrokkene een rapport overgelegd van de psychiater R.V. Schwarz. Deze stelde als diagnose een gegeneraliseerde angststoornis met dienstverband, leidende tot een mate van invaliditeit van 20%. Het rapport is door appellant voorgelegd aan Notten. Deze psychiater heeft als reactie gegeven dat hij bij zijn onderzoek (in 2001) de ingevolge DSM‑IV voor zo'n angststoornis vereiste kenmerken niet heeft gevonden en dat hij deze evenmin heeft aangetroffen in het rapport van Schwarz. Na enige verdere discussie hebben partijen op de hoorzitting van 25 november 2010 een nieuwe psychiatrische expertise afgesproken. Voor het verrichten daarvan is de psychiater J.H.M. van Laarhoven aangewezen. Blijkens zijn rapport van 1 juni 2011 vond Van Laarhoven geen psychiatrisch toestandbeeld, ook geen gegeneraliseerde angststoornis volgens DSM‑IV en evenmin een persoonlijkheidsstoornis. De aan de dienst gerelateerde beperkingen van betrokkene gaan naar zijn inschatting de 5% invaliditeit niet te boven. Schwarz heeft hierop gereageerd dat niet het onderzoek door Van Laarhoven als peildatum moet worden aangehouden, maar 20 november 2008, toen betrokkene zijn inleidend verzoek indiende. Op die peildatum werd wel degelijk aan de criteria voor een gegeneraliseerde angststoornis voldaan, aldus Schwarz.
1.4.
Bij besluit van 14 juli 2011 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij is doorslaggevende betekenis toegekend aan het rapport van
Van Laarhoven.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen. De rechtbank overwoog dat Van Laarhoven niet de psychische gezondheidstoestand van betrokkene op de peildatum 20 november 2008 heeft beoordeeld en evenmin heeft onderbouwd dat zijn conclusie naar die datum terug te voeren zou zijn.
3.
In hoger beroep komt de Raad tot de volgende beoordeling.
3.1.
Appellant heeft aangevoerd dat Van Laarhoven vaker expertises in militaire pensioenzaken verricht. Daardoor is hij volledig op de hoogte van de keuringssystematiek, waarbij de peildatum van de keuring ligt bij de indiening van het inleidend verzoek. Ook uit zijn rapport van 1 juni 2011 en een aan de rechtbank overgelegd nader rapport van 29 september 2011 blijkt dat Van Laarhoven de situatie van betrokkene op die peildatum heeft beoordeeld.
3.2.
Dit betoog van appellant treft doel. In zijn nadere rapport van 29 september 2011 heeft Van Laarhoven uitdrukkelijk verklaard dat zijn conclusie ook naar de peildatum teruggevoerd kan worden. Deze verklaring vindt steun in het oorspronkelijke rapport van 1 juni 2011. Hierin vermeldt Van Laarhoven de datum en de volledige tekst van het inleidend verzoek van betrokkene. Hij geeft aan dat en waarom hij van mening is dat geen sprake is van een gegeneraliseerde angststoornis en evenmin van een PTSS. Hij vervolgt: "Wat was/is er dan wel aan de hand? Betrokkene geeft daarop op diverse plaatsen zelf het antwoord. Reeds vele jaren ervaart hij op diverse momenten, in wisselende intensiteit, spanningen wanneer de omgeving zich niet blijkt te voegen naar zijn idee van hoe de omgeving eruit zou moeten zien dan wel zich zou moeten gedragen". De woordkeuze in deze passage (was/is, reeds vele jaren) maakt aannemelijk dat Van Laarhoven niet alleen doelde op de situatie die hij aantrof bij zijn onderzoek in mei 2011, maar ook op de situatie per peildatum 20 november 2008. Er is bovendien geen enkele concrete aanwijzing dat in de tussengelegen periode relevante veranderingen in de psychische gesteldheid van betrokkene zijn opgetreden. Ook Schwarz maakt daarvan in zijn reactie geen melding. Hij suggereert weliswaar dat het verschil tussen zijn bevindingen en die van Van Laarhoven kan worden verklaard door het tijdsverloop, maar hij onderbouwt deze suggestie niet. Uit het rapport van Schwarz uit 2009 komt veeleer naar voren dat psychiatrisch gezien ook toen reeds sprake was van een duurzame situatie.
3.3.
Het hoger beroep slaagt dus. Van Laarhoven heeft een juiste peildatum gehanteerd.
3.4.
Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, moet de Raad nog beoordelen of het rapport van Van Laarhoven ook overigens voldoende grondslag bood voor het bestreden besluit. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord. Van Laarhoven is door partijen in onderling overleg aangewezen om het psychiatrisch dispuut te beslechten. Zijn rapport geeft blijk van een voldoende zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Dat hij tot een andere conclusie is gekomen dan de door betrokkene geraadpleegde psychiater Schwarz, kan niet tot een ander oordeel leiden. Van Laarhoven heeft uitvoerig beargumenteerd waarom hij de conclusies van Schwarz niet onderschrijft. Er zijn geen nadere medische gegevens naar voren gekomen die twijfel doen rijzen aan de juistheid van zijn zienswijze. Onder deze omstandigheden kan Van Laarhoven worden gevolgd en ziet de Raad geen aanleiding om, zoals door betrokkene verzocht, nog een andere psychiater tot deskundige te benoemen.
3.5.
Het vorenstaande betekent dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Het beroep van betrokkene moet ongegrond worden verklaard.
4.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R. Kooper als voorzitter en B.J. van de Griend en R.C. Schoemaker als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2014.
(getekend) R. Kooper
(getekend) B. Rikhof

HD