ECLI:NL:CRVB:2014:2336

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juli 2014
Publicatiedatum
9 juli 2014
Zaaknummer
14-954 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring hoger beroep wegens gebrek aan belanghebbendheid en niet tijdige betaling griffierecht

Op 9 juli 2014 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 14/954 WAO. Het hoger beroep was ingesteld door een appellant die beweerdelijk namens C.F. van Wendel de Joode handelde. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat er geen direct belang bij het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 17 april 2013 is aangetoond.

De Raad heeft verder overwogen dat de appellant niet tijdig het verschuldigde griffierecht van € 122,- heeft betaald, ondanks herhaalde waarschuwingen. De appellant is in gebreke gebleven om een schriftelijke machtiging in te zenden, wat ook een vereiste is voor het instellen van hoger beroep. Hierdoor is het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

De uitspraak is gedaan in het openbaar en de beslissing is ondertekend door M. Greebe, met K.R. van Renswoude als griffier. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden en het bestuursorgaan de mogelijkheid open om binnen zes weken schriftelijk verzet aan te tekenen.

Uitspraak

Datum uitspraak: 9 juli 2014
14/954 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 december 2013, 13/3114 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft beweerdelijk namens C.F. van Wendel de Joode hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108,
eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 19 februari 2014 is appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 122,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de bankrekening van de Centrale Raad van Beroep moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 24 maart 2014 is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief dient te zijn bijgeschreven op de bankrekening van de Centrale Raad van Beroep dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
De Raad overweegt voorts het volgende.
Bij brief van 18 februari 2014 is aan appellant verzocht binnen vier weken een schriftelijke machtiging als bedoeld in artikel 8:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in te zenden. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Appellant heeft deze termijn ongebruikt voorbij laten gaan.
Bij brief van 21 maart 2014 is appellant nogmaals in de gelegenheid gesteld de verlangde machtiging in te zenden. Daarbij is een termijn van vier weken gesteld.
Appellant heeft ook deze termijn ongebruikt voorbij laten gaan.
Nu een machtiging ontbreekt moet appellant worden geacht voor zichzelf hoger beroep te hebben ingesteld.
Ingevolge artikel 8:104 van de Awb kan, voor zover hier van belang, een belanghebbende hoger beroep instellen. Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Niet is gebleken van enig belang van appellant bij het besluit van 17 april 2013 van het Uwv. Appellante kan niet als belanghebbende worden aangemerkt.
De Raad merkt nog op dat het beroepschrift niet de gronden van het beroep bevat en dat dit verzuim niet binnen de daartoe bij afzonderlijke brief van 18 februari 2014 gestelde termijn is hersteld.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2014.
(getekend) M. Greebe
(getekend) K.R. van Renswoude
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.

RK