ECLI:NL:CRVB:2014:2462
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om kwijtschelding van verwijtbare schuld door het college van burgemeester en wethouders van Schiedam
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die zijn beroep tegen de afwijzing van zijn verzoek om kwijtschelding van een schuld door het college van burgemeester en wethouders van Schiedam ongegrond heeft verklaard. Appellant had in januari 2012 verzocht om kwijtschelding van een schuld van € 14.951,56, die hij sinds mei 1998 aan het afbetalen was. Het college heeft dit verzoek afgewezen op basis van hun beleid, dat kwijtschelding uitsluit indien er beslag is gelegd op de schuld. Appellant heeft aangevoerd dat hij na zijn detentie met een schone lei wil beginnen, maar het college heeft in zijn besluit vastgehouden aan de voorwaarden die in hun beleid zijn vastgesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Het college heeft een debiteurenbeleid vastgesteld waarin de voorwaarden voor kwijtschelding van verwijtbare schulden zijn uitgewerkt. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor kwijtschelding, aangezien er sprake is van een verwijtbare schuld en er dwanginvordering plaatsvindt. De Raad heeft geconcludeerd dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die het college zouden verplichten om af te wijken van zijn beleid.
De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De beslissing is openbaar uitgesproken op 22 juli 2014, waarbij de Raad heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.