ECLI:NL:CRVB:2014:2462

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juli 2014
Publicatiedatum
22 juli 2014
Zaaknummer
13-836 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om kwijtschelding van verwijtbare schuld door het college van burgemeester en wethouders van Schiedam

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die zijn beroep tegen de afwijzing van zijn verzoek om kwijtschelding van een schuld door het college van burgemeester en wethouders van Schiedam ongegrond heeft verklaard. Appellant had in januari 2012 verzocht om kwijtschelding van een schuld van € 14.951,56, die hij sinds mei 1998 aan het afbetalen was. Het college heeft dit verzoek afgewezen op basis van hun beleid, dat kwijtschelding uitsluit indien er beslag is gelegd op de schuld. Appellant heeft aangevoerd dat hij na zijn detentie met een schone lei wil beginnen, maar het college heeft in zijn besluit vastgehouden aan de voorwaarden die in hun beleid zijn vastgesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Het college heeft een debiteurenbeleid vastgesteld waarin de voorwaarden voor kwijtschelding van verwijtbare schulden zijn uitgewerkt. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor kwijtschelding, aangezien er sprake is van een verwijtbare schuld en er dwanginvordering plaatsvindt. De Raad heeft geconcludeerd dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die het college zouden verplichten om af te wijken van zijn beleid.

De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De beslissing is openbaar uitgesproken op 22 juli 2014, waarbij de Raad heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/836 WWB
Datum uitspraak: 22 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 januari 2013, 12/2589 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Schiedam (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 10 juni 2014, waar partijen niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij brief van 31 januari 2012 heeft appellant een verzoek ingediend bij het college om kwijtschelding van zijn op dat moment nog resterende schuld van € 14.951,56. Hierbij heeft hij vermeld dat hij sinds mei 1998 afbetaalt op deze schuld. Tevens heeft hij vermeld dat hij gedetineerd is, maar dat hij, indien hij op 13 oktober 2013 uit detentie wordt ontslagen, met een schone lei wil beginnen.
1.2.
Bij besluit van 8 februari 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 30 mei 2012 (bestreden besluit), heeft het college dit verzoek afgewezen op de grond dat appellant niet voldoet aan de in het beleid van het college neergelegde voorwaarden. Hierin is kort gezegd bepaald dat kwijtschelding niet kan plaatsvinden indien beslag is gelegd. Op het moment dat het beslag ongedaan is gemaakt en men overgaat tot vrijwillige betaling, kan na 60 maanden weer een beroep op kwijtschelding worden gedaan.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft zijn persoonlijke achtergrond en omstandigheden beschreven en aangevoerd dat hij, na ontslag uit detentie wegens de aan hem opgelegde Maatregel Inrichting Stelselmatige Daders, met een schone lei wil beginnen. Indien zijn verzoek wordt afgewezen, vreest hij weer in de problemen te komen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De artikelen 58 en 59 van de WWB, voor zover van belang, brengen mee dat ten onrechte gemaakte kosten van bijstand kunnen worden teruggevorderd. De bevoegdheid om geheel of gedeeltelijk af te zien van verdere terugvordering moet hierin besloten worden geacht.
4.2.
Ter invulling van deze bevoegdheid heeft het college debiteurenbeleid vastgesteld, zoals uitgewerkt in het handboek WWB van de gemeente Schiedam. Onderdeel daarvan is beleid ten aanzien van kwijtschelding van niet-verwijtbare en verwijtbare schulden. Over kwijtschelding van verwijtbare schulden is in dit beleid onder 2 bepaald dat op aanvraag kwijtschelding kan worden verleend van een (resterende) verwijtbare schuld indien de schuldenaar gedurende 5 jaar:
“- volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan; of
- niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar hij het achterstallige bedrag over de periode (vermeerderd met de wettelijke rente en de kosten van invordering) heeft betaald uiterlijk binnen de in de aanmaning gestelde termijn;
- overigens geen feiten of omstandigheden aanwezig zijn die het verlenen van kwijtschelding belemmeren.”
In de toelichting is het volgende vermeld: “Geen kwijtschelding wordt verleend indien de schuldenaar niet binnen de in de ingebrekestelling gestelde termijn de achterstand in de betaling heeft voldaan (…). Dit moet voorkomen dat ook de schuldenaar waarbij executiemaatregelen zijn getroffen (bv loonbeslag) in aanmerking kan komen voor kwijtschelding. Mocht de schuldenaar overigens de aflossing op een later termijn vrijwillig hervatten dan gaat wel een nieuwe aflossingstermijn (3 of 5 jaar) lopen.”
4.3.
Niet in geschil is dat sprake is van een verwijtbare schuld, dat appellant al gedurende vijf jaren heeft afgelost en dat wordt afgelost door middel van dwanginvordering.
4.4.
Gelet op 4.2 en 4.3 heeft het college overeenkomstig zijn beleid besloten tot afwijzing van het verzoek om kwijtschelding. In wat appellant heeft aangevoerd zijn niet zodanig bijzondere omstandigheden gelegen dat het college op grond daarvan, in afwijking van zijn beleid, tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de restantvordering had behoren te besluiten. Daarbij is van belang dat appellant bescherming ontleent aan de bepalingen inzake de beslagvrije voet als bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaag, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2014.
(getekend) M. Hillen
(getekend) M.R. Schuurman

HD