ECLI:NL:CRVB:2014:2514

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 januari 2014
Publicatiedatum
24 juli 2014
Zaaknummer
12-6038 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstand wegens niet-naleving van arbeidsverplichtingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen, waarbij de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het dagelijks bestuur van het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Werk en Inkomen ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en is in een arbeidsgewenningstraject gestart. Echter, zijn bijstand is met 50% verlaagd wegens het niet naleven van de verplichtingen die voortvloeien uit dit traject. Het dagelijks bestuur heeft vastgesteld dat appellant zich niet heeft gehouden aan de werkafspraken en bovendien agressief gedrag heeft vertoond, wat heeft geleid tot een aangifte van bedreiging door een medewerker van het centrum waar appellant zijn traject volgde.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het dagelijks bestuur heeft appellant in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze te geven over het incident, maar appellant heeft hier geen gebruik van gemaakt. De Raad oordeelt dat het dagelijks bestuur voldoende onderzoek heeft gedaan naar de feiten en dat de verlaging van de bijstand terecht is opgelegd. De Raad wijst erop dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor verlaging is voldaan, in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust, maar dat appellant ook zelf een actieve rol had moeten spelen in het aanleveren van bewijs voor zijn standpunt.

De Raad concludeert dat het agressieve gedrag van appellant, zoals vastgelegd in het proces-verbaal van aangifte, de inschakeling in arbeid heeft belemmerd en dat het dagelijks bestuur bevoegd was om de maatregel op te leggen. Het hoger beroep van appellant wordt verworpen, en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/6038 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 17 oktober 2012, 12/649 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Werk en Inkomen (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.G.H.M. de Glas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2013. Namens appellant is verschenen mr. De Glas. Het dagelijks bestuur heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Op 2 september 2011 is appellant gestart met een arbeidsgewenningstraject in het[naam centrum] voor 14 uur per week. Bij besluit van 19 september 2011 is de bijstand van appellant vanaf
1 oktober 2011 met 50% verlaagd voor de duur van een maand wegens het niet meewerken aan de acties die genoemd zijn in het plan van aanpak gericht op arbeidsinschakeling.
1.2.
Bij besluit van 31 oktober 2011 heeft het dagelijks bestuur de bijstand van appellant vanaf 1 november 2011 met 50% verlaagd voor de duur van twee maanden op de grond dat appellant ontoelaatbaar gedrag heeft getoond dat de inschakeling in arbeid heeft belemmerd.
1.3.
Bij besluit van 19 maart 2012 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 31 oktober 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij voor het wettelijk kader verwijst naar de aangevallen uitspraak.
4.1.
Het besluit tot verlaging van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor verlaging is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
4.2.
Op 12 oktober 2011 heeft [naam] ([naam]), medewerker bij het [naam centrum], bij de politie aangifte gedaan tegen appellant van bedreiging met de dood. In het proces-verbaal van aangifte staat vermeld dat[naam] op 12 oktober 2011 aan appellant zou hebben gevraagd waar zijn naamkaartje was dat hij bij het [naam centrum] verplicht is te dragen. Appellant zou hebben geantwoord dat zijn naamkaartje nog in zijn auto lag en dat[naam] daar niets mee te maken had. Op het verzoek van[naam] het naamkaartje te gaan halen, zou appellant agressief zijn geworden en een bureaustoel naar[naam] hebben gegooid. Appellant zou tegen[naam] hebben gezegd dat hij hem zou slaan en dood maken. Nadat appellant zijn naamkaartje uit zijn auto had gehaald, heeft[naam] hem de toegang tot het gebouw ontzegd en hem de weg versperd toen appellant het gebouw in wilde gaan. Appellant zou een steen hebben opgeraapt en tegen[naam] hebben opgeheven waarbij hij opnieuw zou hebben gezegd dat hij[naam] zou doodmaken.[naam] heeft appellant daarop tegen de grond gewerkt en hem de steen afgepakt. Daarna heeft[naam] appellant verzocht weg te gaan.
4.3.
Bij brief van 14 oktober 2011 heeft het dagelijks bestuur appellant in de gelegenheid gesteld om de reden van zijn verzuim, te weten het niet houden aan de werkafspraken en het tonen van onacceptabel gedrag, op 19 oktober 2011 kenbaar te maken tijdens een gesprek op het politiebureau. Appellant heeft telefonisch laten weten dat hij geen gesprek wil voeren op het politiebureau. Daarop is appellant bij brief van 19 oktober 2011 in de gelegenheid gesteld om vóór 25 oktober 2011 zijn zienswijze op wat op 12 oktober 2011 in het [naam centrum] is gebeurd, schriftelijk kenbaar te maken. Appellant heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Het dagelijks bestuur heeft zich daarop bij het nemen van het besluit van 31 oktober 2011 gebaseerd op het door[naam] in het proces-verbaal van aangifte gegeven verslag van de gebeurtenissen op 12 oktober 2011.
4.4.
In zijn bezwaarschrift en tijdens de hoorzitting heeft appellant de hem verweten gedragingen betwist, zonder evenwel zijn lezing van de gebeurtenissen daar tegenover te stellen. Tijdens de hoorzitting heeft de gemachtigde van appellant aangegeven dat appellant aangifte van mishandeling heeft gedaan bij de politie, maar dat hij niet over een proces-verbaal van aangifte beschikt. Na de hoorzitting heeft de gemachtigde van appellant bij brief van 26 januari 2012 gesteld dat het dagelijks bestuur niet beschikt over het proces-verbaal van aangifte van appellant terwijl dat cruciaal is in het onderzoek voorafgaand aan het opleggen van een maatregel.
4.5.
Eerst ter zitting van de rechtbank heeft appellant, desgevraagd, zijn visie op het gebeuren gegeven. De rechtbank heeft zijn verklaring niet geloofwaardig geacht, gelet op het feit dat[naam] direct na het incident de politie heeft ingeschakeld en een gedetailleerde verklaring heeft afgelegd, terwijl appellant eerst een jaar later zijn visie op het gebeuren heeft willen geven.
4.6.
Gelet op wat in 4.3 en 4.4 is overwogen, kan appellant niet worden gevolgd in zijn stelling dat het dagelijks bestuur onzorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de gebeurtenissen op 12 oktober 2011. Daaruit blijkt dat het dagelijks bestuur appellant voorafgaand aan het opleggen van de maatregel en in de bezwaarfase in de gelegenheid heeft gesteld zijn visie op het gebeuren te geven. Appellant heeft daar geen gebruik van gemaakt. Dat appellant niet in staat was om zijn kant van de zaak goed uit te leggen omdat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerste, is niet aannemelijk. Daarbij is van belang dat niet eerder in de procedure is gebleken of aangevoerd dat appellant vanwege taalproblemen niet in staat was zijn visie te geven. Bovendien is in het in hoger beroep overgelegde proces-verbaal van aangifte van appellant opgenomen dat hij bij de politie heeft verklaard dat hij de Nederlandse taal voldoende begrijpt en spreekt en voor zover geen tolk nodig heeft. Dat blijkt ook uit de in het proces-verbaal opgenomen gedetailleerde verklaringen van appellant. Voorts blijkt uit het proces-verbaal dat appellant al op 13 oktober 2011 aangifte heeft gedaan tegen[naam] van mishandeling. Het had dan ook op de weg van appellant gelegen om dit proces-verbaal voorafgaand aan de oplegging van de maatregel dan wel in bezwaar aan het dagelijks bestuur te doen toekomen. Voor zover appellant heeft betoogd dat het moeilijk was om de beschikking over het proces-verbaal te verkrijgen, heeft hij dit niet aan het dagelijks bestuur laten weten noch om uitstel gevraagd. Het dient dan ook voor rekening en risico van appellant te komen dat hij zijn visie op het gebeuren niet eerder heeft ingebracht en het dagelijks bestuur daarmee geen rekening heeft kunnen houden.
4.7.
Het dagelijks bestuur heeft dan ook op grond van het proces-verbaal van aangifte van[naam] kunnen vaststellen dat appellant naar aanleiding van de vraag naar zijn naamkaartje met een stoel heeft gegooid en bedreigingen heeft geuit richting[naam]. Dit agressieve gedrag heeft ertoe geleid dat het dagelijks bestuur genoodzaakt was het arbeidsgewenningstraject van appellant per direct te beëindigen.
4.8.
Het dagelijks bestuur heeft dit agressieve gedrag terecht aangemerkt als een gedraging die de inschakeling in arbeid belemmert. Anders dan appellant stelt, maakt de omstandigheid dat het arbeidsgewenningstraject door het dagelijks bestuur is beëindigd en niet door appellant zelf, dit niet anders. Appellant heeft zich daarmee niet gehouden aan de verplichtingen die betrekking hebben op de inschakeling in arbeid als bedoeld in artikel 9 van de WWB. Het dagelijks bestuur was dan ook bevoegd om de maatregel op te leggen. Appellant heeft niet bestreden dat de door het dagelijks bestuur toegepaste verlaging in overeenstemming is met de Maatregelenverordening WWB ISWI.
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2014.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) O.P.L. Hovens

HD