ECLI:NL:CRVB:2014:256

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 januari 2014
Publicatiedatum
30 januari 2014
Zaaknummer
13-6341 AW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door mr. J.A.J. de Jong-Koops, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Dordrecht. De rechtbank had op 19 september 2013 in een eerdere zaak, met nummer 12/1145, het beroep van verzoekster ongegrond verklaard. Verzoekster had een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, omdat zij sinds november 2013 geen bezoldiging meer ontving van het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht. Dit had geleid tot financiële problemen, waaronder het niet kunnen voldoen aan haar hypotheekverplichtingen. Het college, vertegenwoordigd door mr. C.M.J. van den Brekel, had een verweerschrift ingediend.

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft op 28 januari 2014 uitspraak gedaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van onverwijlde spoed. Hoewel verzoekster stelde dat zij in financiële nood verkeerde, was er geen bewijs dat zij als gevolg van het vervallen van haar bezoldiging in een acute financiële crisis zou komen. De voorzieningenrechter merkte op dat verzoekster zich had kunnen voorbereiden op de gevolgen van haar ontslag, dat al geruime tijd voorzienbaar was.

Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter concludeerde dat niet voldaan was aan de voorwaarden van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, die vereist dat er sprake is van onverwijlde spoed. De uitspraak werd gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van griffier P. Uijtdewillegen, en werd openbaar uitgesproken op 28 januari 2014.

Uitspraak

13/6341 AW-VV
Datum uitspraak: 28 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[Verzoekster] te [woonplaats](verzoekster)
het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht (college)
PROCESVERLOOP
Namens verzoekster heeft mr. J.A.J. de Jong-Koops hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht (rechtbank) van 19 september 2013, 12/1145 (aangevallen uitspraak).
Tevens heeft mr. De Jong-Koops een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Namens het college heeft mr. C.M.J. van den Brekel, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2014. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door mr. De Jong-Koops. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. Van den Brekel, mr. A. Brugman, drs. R.W.J. Melisant, C.N. Heijstek en C. Terlinden.

OVERWEGINGEN

1.1. Verzoekster was werkzaam als [naam functie] bij de afdeling [naam afdeling] van de gemeente Dordrecht. Op verzoek van het college heeft Hoffmann Bedrijfsrecherche B.V. (Hoffmann) een onderzoek verricht naar mogelijk niet integer handelen door enkele teamleiders van de afdeling [naam afdeling]. In verband met dat onderzoek is aan verzoekster met ingang van 6 januari 2012 buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend. Met ingang van 3 februari 2012 is verzoekster geschorst in het belang van de dienst en is aan haar de toegang tot de gebouwen ontzegd. De resultaten van het onderzoek door Hoffmann zijn neergelegd in een rapport van 20 februari 2012.
1.2. Bij brief van 24 februari 2012 is aan verzoekster bericht dat op grond van door Hoffmann beschreven gedragingen met betrekking tot urenregistratie en werktijden het voornemen bestaat om haar wegens plichtsverzuim een disciplinaire straf op te leggen. Bij besluit van
8 mei 2012 is aan verzoekster op grond van artikel 8:13 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst met onmiddellijke ingang de disciplinaire straf van ontslag opgelegd. Verzoekster heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoekster een verzoek om voorlopige voorziening gedaan bij de voorzieningenrechter van de rechtbank. Bij uitspraak van 7 juni 2012, 12/576, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het besluit van 8 mei 2012 geschorst tot en met zes weken na bekendmaking van de beslissing op het bezwaar.
1.3. Bij besluit van 21 augustus 2012 (bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard.
1.4. Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, alsmede een verzoek om voorlopige voorziening gedaan. Bij uitspraak van 6 november 2012, 12/1146, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het besluit van 8 mei 2012 en het bestreden besluit, voor zover dat strekt tot handhaving van het besluit van 8 mei 2012, geschorst tot de datum waarop de rechtbank uitspraak doet op het beroep van verzoekster. Voornoemde uitspraken van de voorzieningenrechter van de rechtbank hebben ertoe geleid dat de bezoldiging aan verzoekster is doorbetaald gedurende de bezwaar- en beroepsprocedure en dat zij gedurende die tijd is geschorst in het belang van de dienst en aan haar de toegang tot de gebouwen is ontzegd.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van verzoekster ongegrond verklaard.
3.
De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.2.
Ter zitting van de voorzieningenrechter heeft verzoekster ter onderbouwing van het spoedeisend belang gesteld dat het college als gevolg van de aangevallen uitspraak haar vanaf november 2013 geen bezoldiging meer heeft betaald, ten bedrage van ongeveer € 2.100,- netto per maand, waardoor zij niet meer aan haar financiële verplichtingen kan voldoen, zoals de betaling van de hypotheek. Voorts is het college voornemens de sinds het ontslag betaalde bezoldiging van haar terug te vorderen. De levenssituatie van het gezin van verzoekster, dat drie gezinsleden telt, is gebaseerd op zowel haar inkomen als dat van haar echtgenoot. Een werkloosheidsuitkering heeft zij niet aangevraagd omdat zij er vanuit gaat daarvoor niet in aanmerking te komen nu zij is ontslagen op grond van plichtsverzuim. Verzoekster heeft desgevraagd toegelicht dat zij sinds het ontslag bij besluit van 8 mei 2012 geen sollicitaties heeft verricht naar andere werkzaamheden omdat zij beoogt haar functie van [naam functie] weer te vervullen en dat zij daarom de uitkomst van achtereenvolgens de bezwaar- en de beroepsprocedure heeft afgewacht.
3.3.
Verzoekster heeft geen gegevens verstrekt die inzicht geven in haar financiële situatie en waaruit kan worden afgeleid dat zij als gevolg van het vervallen van haar bezoldiging, indien de gevraagde voorlopige voorziening niet wordt getroffen, in een situatie van financiële nood zal komen te verkeren. De voorzieningenrechter acht het bestaan van een dergelijke situatie ook niet op voorhand aannemelijk, nu lange tijd voorzienbaar was dat het ontslag in stand zou kunnen blijven en verzoekster zich gedurende die tijd heeft kunnen voorbereiden op de consequenties van het wegvallen van haar bezoldiging.
3.4.
Uit het vorenstaande volgt dat niet voldaan is aan de in artikel 8:81 van de Awb gestelde voorwaarde van onverwijlde spoed, zodat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening moet worden afgewezen.
4.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van
P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
28 januari 2014.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) P. Uijtdewillegen

HD