ECLI:NL:CRVB:2014:256
Centrale Raad van Beroep
- Voorlopige voorziening
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak
In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door mr. J.A.J. de Jong-Koops, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Dordrecht. De rechtbank had op 19 september 2013 in een eerdere zaak, met nummer 12/1145, het beroep van verzoekster ongegrond verklaard. Verzoekster had een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, omdat zij sinds november 2013 geen bezoldiging meer ontving van het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht. Dit had geleid tot financiële problemen, waaronder het niet kunnen voldoen aan haar hypotheekverplichtingen. Het college, vertegenwoordigd door mr. C.M.J. van den Brekel, had een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft op 28 januari 2014 uitspraak gedaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van onverwijlde spoed. Hoewel verzoekster stelde dat zij in financiële nood verkeerde, was er geen bewijs dat zij als gevolg van het vervallen van haar bezoldiging in een acute financiële crisis zou komen. De voorzieningenrechter merkte op dat verzoekster zich had kunnen voorbereiden op de gevolgen van haar ontslag, dat al geruime tijd voorzienbaar was.
Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter concludeerde dat niet voldaan was aan de voorwaarden van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, die vereist dat er sprake is van onverwijlde spoed. De uitspraak werd gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van griffier P. Uijtdewillegen, en werd openbaar uitgesproken op 28 januari 2014.