Uitspraak
mr. E.J. Reith.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 augustus 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering te weigeren. Appellant had in eerste instantie bezwaar gemaakt tegen het besluit van 22 juli 2011, waarin hem werd meegedeeld dat hij, ondanks een toename van klachten, niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering omdat zijn arbeidsongeschiktheid onder de 35% bleef. De rechtbank Arnhem had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, wat appellant ertoe bracht om in hoger beroep te gaan.
Tijdens de zitting op 21 mei 2014 heeft appellant zijn standpunt herhaald, waarbij hij verwees naar verschillende medische rapporten die zijn beperkingen zouden onderbouwen. De Raad heeft echter geoordeeld dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd. De rapporten van de bezwaarverzekeringsartsen gaven geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. De Raad concludeerde dat de verzekeringsarts op logische wijze had uiteengezet dat de geclaimde toegenomen klachten niet berustten op een nieuw of gewijzigd medisch beeld, maar eerder op een subjectieve klachtenbeleving.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant in staat was de voor hem geselecteerde functies te vervullen, ondanks zijn klachten. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep houdt in dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien hiervoor geen aanleiding bestond.