ECLI:NL:CRVB:2014:2834

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 augustus 2014
Publicatiedatum
26 augustus 2014
Zaaknummer
13-2951 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstand wegens ontvangen WW-uitkering zonder dringende redenen om van terugvordering af te zien

In deze zaak gaat het om de terugvordering van bijstandsuitkeringen door het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul. Appellant ontving van 13 januari 2009 tot en met 16 februari 2011 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college heeft op 25 november 2011 besloten om een bedrag van € 1.890,60 terug te vorderen, omdat appellant in de betreffende periode ook een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) had ontvangen. Na bezwaar heeft het college dit besluit gehandhaafd, waarbij het zich beroept op artikel 58, eerste lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de WWB, dat terugvordering mogelijk maakt bij het ontvangen van middelen over een bijstandsperiode.

De rechtbank Limburg heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, onder andere vanwege zijn lichamelijke en psychische klachten, hoge kosten voor medicijnen en een penibele financiële situatie. Appellant stelt dat hij gedwongen was de WW-uitkering te gebruiken voor de inrichting van zijn nieuwe woning, wat heeft geleid tot een beëindiging van zijn schuldsaneringsregeling.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het college terecht heeft geoordeeld dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De Raad benadrukt dat dringende redenen alleen kunnen worden aangenomen in uitzonderlijke gevallen met onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen. Appellant heeft niet aangetoond dat de terugvordering tot onaanvaardbare consequenties zal leiden. De Raad wijst erop dat appellant bescherming geniet onder de regels van de beslagvrije voet en dat er geen medische stukken zijn overgelegd die de claim van appellant ondersteunen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.

Uitspraak

13/2951 WWB
Datum uitspraak: 26 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 22 april 2013, 12/1450 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.L. Crutzen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend en, op verzoek van de Raad, nadere stukken ingezonden.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 15 juli 2014. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich evenmin laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft van 13 januari 2009 tot en met 16 februari 2011 van het college bijstand ontvangen ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Bij besluit van 25 november 2011 heeft het college, voor zover hier van belang, de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 1 juli 2010 tot en met 30 september 2010 tot een bedrag van € 1.890,60 van appellant teruggevorderd wegens inkomsten uit een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW), die bij besluit van 25 augustus 2011 alsnog over deze periode aan appellant is toegekend. Na bezwaar heeft het college bij besluit van
12 juni 2012 (bestreden besluit) het besluit van 25 november 2011 gehandhaafd, zij het dat aan de terugvordering artikel 58, eerste lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de WWB ten grondslag is gelegd. Het betreft een terugvordering wegens naderhand over een bijstandsperiode ontvangen middelen.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat het college en de rechtbank ten onrechte geen dringende redenen aanwezig hebben geacht om van terugvordering af te zien. Appellant heeft door lichamelijke en psychische klachten hoge kosten van medicijnen en hulpmiddelen. Hij gaat tevens gebukt onder grote schulden. Appellant zag zich gedwongen de nabetaalde WW-uitkering aan te wenden voor de inrichting van zijn nieuwe woning in [plaatsnaam]. Hierdoor is de lopende schuldsaneringsregeling beëindigd. Andere schuldeisers zullen zich nu bij appellant melden. Door zijn penibele financiële situatie kan appellant niet alle noodzakelijke medicijnen en gezonde voedingsmiddelen kopen die nodig zijn om zijn klachten te verminderen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het gaat in dit geding uitsluitend om de vraag of het college terecht het standpunt heeft ingenomen dat geen sprake is van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk af te zien van de terugvordering van de te veel betaalde bijstand. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord, waartoe het volgende wordt overwogen.
4.2.
Het college voert het beleid dat alleen wordt afgezien van terugvordering, indien hiertoe dringende redenen aanwezig zijn. Naar de Raad begrijpt, heeft het college voor de uitleg van dringende redenen aansluiting gezocht bij de vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van
29 maart 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT2869). Deze rechtspraak houdt in dat dringende redenen slechts kunnen zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt.
4.3.
In wat appellant heeft aangevoerd, zijn geen dringende redenen gelegen. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de terugvordering voor hem zal leiden tot onaanvaardbare consequenties. De door appellant gestelde financiële problemen vormen geen dringende reden om van terugvordering af te zien. Hierbij is van belang dat appellant bij de invordering de bescherming geniet, of deze zo nodig kan inroepen, van de regels over de beslagvrije voet als neergelegd in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Appellant heeft overigens geen medische stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat de terugvordering op zichzelf in zijn geval tot ernstige gezondheidsklachten heeft geleid af zal leiden.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2014.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) M.R. Schuurman
sg