ECLI:NL:CRVB:2014:2960
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.F. Bandringa
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) vanwege een schending van de inlichtingenverplichting door appellante. Appellante ontving bijstand sinds 26 juni 2009, maar tijdens een rechtmatigheidsonderzoek op 4 januari 2011 verklaarde zij dat zij niet volledig op het uitkeringsadres verbleef. Dit leidde tot een onderzoek waarbij huisbezoeken en informatieverzameling plaatsvonden. De onderzoeksresultaten gaven aanleiding voor het college van burgemeester en wethouders van Den Haag om de bijstand in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen, omdat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij op het uitkeringsadres woonde.
De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond. Appellante ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de onderzoeksbevindingen voldoende grondslag boden voor het standpunt van het college. De Raad concludeerde dat appellante in de periode van 26 juni 2009 tot 7 mei 2012 niet op het uitkeringsadres woonde en dat zij haar inlichtingenverplichting had geschonden. De omstandigheden die appellante aanvoerde als dringende redenen om van terugvordering af te zien, werden niet als zodanig erkend door de Raad.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank, waardoor de intrekking en terugvordering van de bijstand in stand bleef. De uitspraak werd gedaan door J.F. Bandringa, met S.W. Munneke als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 9 september 2014.