Uitspraak
21 oktober 2009, 08/1979, 08/1980 en 08/5306 in het geding tussen betrokkene en het Uwv.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft betrokkene hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda, waarin hij zijn aanspraak op schadevergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn heeft betwist. De Centrale Raad van Beroep heeft op 24 januari 2014 uitspraak gedaan in deze kwestie, waarbij de Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), in de rechterlijke fase is overschreden. De Raad heeft de Staat en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) veroordeeld tot schadevergoeding aan betrokkene. De overschrijding van de redelijke termijn in de procedures met de nummers 09/6592 en 09/6593 bedraagt respectievelijk één jaar en zeven maanden en drie jaar en twee maanden. De Raad heeft geoordeeld dat de overschrijding in de procedure met nummer 09/6592 leidt tot een schadevergoeding van € 2000,-, terwijl de overschrijding in de procedure met nummer 09/6593 leidt tot een schadevergoeding van € 1500,-. De Raad heeft daarbij overwogen dat de overschrijding in de andere procedures niet tot een hogere schadevergoeding leidt, omdat deze samenhangen met de hoofdprocedure. De totale behandelingsduur in de procedure 09/6593 heeft zeven jaar en ruim één maand geduurd, terwijl de maximale behandelingsduur vier jaar had mogen bedragen. De Raad heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om de overschrijding van de redelijke termijn gerechtvaardigd te achten, wat heeft geleid tot de veroordeling van zowel de Staat als het Uwv tot schadevergoeding aan betrokkene.