ECLI:NL:CRVB:2014:297

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 januari 2014
Publicatiedatum
4 februari 2014
Zaaknummer
13-2455 BESLU
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in rechterlijke en bestuurlijke fase

In deze zaak heeft betrokkene hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda, waarin hij zijn aanspraak op schadevergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn heeft betwist. De Centrale Raad van Beroep heeft op 24 januari 2014 uitspraak gedaan in deze kwestie, waarbij de Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), in de rechterlijke fase is overschreden. De Raad heeft de Staat en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) veroordeeld tot schadevergoeding aan betrokkene. De overschrijding van de redelijke termijn in de procedures met de nummers 09/6592 en 09/6593 bedraagt respectievelijk één jaar en zeven maanden en drie jaar en twee maanden. De Raad heeft geoordeeld dat de overschrijding in de procedure met nummer 09/6592 leidt tot een schadevergoeding van € 2000,-, terwijl de overschrijding in de procedure met nummer 09/6593 leidt tot een schadevergoeding van € 1500,-. De Raad heeft daarbij overwogen dat de overschrijding in de andere procedures niet tot een hogere schadevergoeding leidt, omdat deze samenhangen met de hoofdprocedure. De totale behandelingsduur in de procedure 09/6593 heeft zeven jaar en ruim één maand geduurd, terwijl de maximale behandelingsduur vier jaar had mogen bedragen. De Raad heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om de overschrijding van de redelijke termijn gerechtvaardigd te achten, wat heeft geleid tot de veroordeling van zowel de Staat als het Uwv tot schadevergoeding aan betrokkene.

Uitspraak

13/2455 BESLU, 13/2456 BESLU, 13/2457 BESLU, 13/2458 BESLU, 13/2459 BESLU,
13/2460 BESLU, 13/2461 BESLU, 13/2462 BESLU, 13/2463 BESLU, 13/2464 BESLU
Datum uitspraak: 24 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
de Staat der Nederlanden (de minister van Veiligheid en Justitie, Staat)
PROCESVERLOOP
Betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van
21 oktober 2009, 08/1979, 08/1980 en 08/5306 in het geding tussen betrokkene en het Uwv.
Bij uitspraak van 23 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA1923, heeft de Raad beslist op dit hoger beroep. Daarbij is bepaald dat het onderzoek onder de in de aanhef van deze uitspraak genoemde nummers wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het verzoek van betrokkene om schadevergoeding in verband met de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarbij is de Staat aangemerkt als partij in die procedure.
Namens de Staat heeft drs. B.E.J. Klein Schiphorst, werkzaam bij de Raad voor de rechtspraak, een schriftelijke uiteenzetting gegeven. Het Uwv heeft eveneens een reactie ingezonden. Betrokkene heeft op deze standpunten gereageerd.
De meervoudige kamer heeft de behandeling van de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna hij het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1. De uitspraak van de Raad van 23 mei 2013 betrof een aantal procedures - onder meer 09/6592, 09/6593 en 09/6594 - tussen betrokkene en het Uwv, die betrekking hadden op betrokkenes uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en meer in het bijzonder de vaststelling van het maatmanloon en het dagloon. De procedure met nummer 09/6592 had ten tijde van de uitspraak van de Raad van 23 mei 2013 zes jaar en ruim zes maanden respectievelijk vijf jaar en negen maanden geduurd. De procedures met nummer 09/6593 en 09/6594 hadden ten tijde van de uitspraak van de Raad van 23 mei 2013 zeven jaar en ruim één maand respectievelijk vier jaar en ruim tien maanden geduurd. In genoemde uitspraak is overwogen dat het vermoeden bestaat dat de redelijke termijn is geschonden door de Staat en het Uwv. Het onderzoek is vervolgens heropend.
1.2. De Staat heeft - kort weergegeven - uiteengezet dat wordt onderschreven dat de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, in alle hierboven vermelde procedures in de rechterlijke fase is overschreden en dat betrokkene in aanmerking komt voor een vergoeding van immateriële schade. De overschrijding in de procedures met de nummers 09/6592 en 09/6593 bedraagt in de rechterlijke fase één jaar en zeven maanden. De overschrijding in de procedure met nummer 09/6594 bedraagt in de rechterlijke fase tien maanden. De Staat heeft te kennen gegeven dat in de zaak met procedurenummer 09/6592 een vergoeding van € 2000,- redelijk kan worden geacht, welke vergoeding aan betrokkene zal worden betaald. Daaraan is toegevoegd dat de overschrijding in de twee andere procedures niet tot een hogere schadevergoeding leidt, omdat sprake is van samenhangende zaken. Van extra spanning en frustratie is dan ook geen sprake, aldus de Staat.
1.3. Het Uwv heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de Raad.
1.4. Betrokkene heeft naar voren gebracht dat in de procedure met nummer 09/6593 sprake is van een overschrijding van de rechterlijke fase van drie jaar en twee maanden en niet van slechts één jaar en zeven maanden. Daarnaast heeft betrokkene aangevoerd dat de drie procedures hebben geleid tot extra spanning en frustratie, zodat toekenning van een hogere schadevergoeding op zijn plaats is.
2.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. In geschil is de hoogte van de schadevergoeding waarop betrokkene aanspraak kan maken.
2.2.
In een procedure in drie instanties als hier in geding mag het bezwaar ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake zal zijn van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd (CRvB 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009). De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven overschrijding van deze behandelingsduren gerechtvaardigd te achten.
2.3.
Zoals onder 1.1 is weergegeven, is sprake geweest van verschillende procedures met de daarbij behorende behandelingsduren. Aangezien het gaat om een samenstel van besluiten die hebben geleid tot grotendeels parallel lopende procedures, zal ten aanzien van de hoogte van de schadevergoeding worden uitgegaan van de procedure die is aangevangen door indiening van het eerste bezwaarschrift op 18 april 2006. Dit betreft de procedure met nummer 09/6593. De overschrijding van de redelijke termijn in de twee andere procedures leidt niet tot een hogere schadevergoeding, omdat alle procedures (in hoofdzaak) betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. Van extra spanning en frustratie was door de twee andere procedures daarom geen sprake. Met betrekking tot deze procedures kan worden volstaan met de vaststelling dat de redelijke termijn is geschonden.
2.4.
Er is geen aanleiding een langere behandelingsduur dan in 2.2 is weergegeven gerechtvaardigd te achten. De totale behandelingsduur in procedure 09/6593 tot aan de uitspraak van de Raad van 23 mei 2013 heeft zeven jaar en ruim één maand geduurd. Nu de totale behandelingsduur vier jaar mocht bedragen, is deze met drie jaar en ruim één maand overschreden. In de omstandigheden van het geval is geen aanleiding om deze overschrijding geheel of ten dele gerechtvaardigd te achten. Dit leidt tot een schadevergoeding van zeven maal € 500,-, dit is € 3.500,-. De overschrijding van de redelijke termijn in de fase vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift op 18 april 2006 tot aan de in opdracht van de rechtbank genomen beslissing op bezwaar van 17 maart 2008 komt volledig voor rekening van het Uwv, nu de behandeling door de rechtbank van het op 5 september 2006 ontvangen beroepschrift niet langer dan anderhalf jaar heeft geduurd. Betrokkene wordt dan ook niet gevolgd in haar stelling dat de overschrijding van de redelijke termijn in deze fase voor rekening van de Staat komt. De overschrijding van de redelijke termijn in de fase vanaf de ontvangst van het tweede beroepschrift op 22 april 2008 tot de uitspraak van de Raad van 23 mei 2013 komt volledig voor rekening van de Staat.
2.5.
Het onder 2.1 tot en met 2.4 overwogene leidt tot het oordeel dat zowel de Staat als het Uwv dient te worden veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan betrokkene ten bedrage van € 2000,- ten laste van de Staat en € 1500,- ten laste van het Uwv.
3.
Niet is gebleken van kosten waarop een veroordeling in de proceskosten betrekking kan hebben.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt de Staat tot betaling aan betrokkene van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 2000,-;
- veroordeelt het Uwv tot betaling aan betrokkene van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 1500,-;
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2014.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) K.E. Haan
GdJ