ECLI:NL:CRVB:2014:3004

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 september 2014
Publicatiedatum
11 september 2014
Zaaknummer
14-4015 WWB-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.F. Bandringa
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 september 2014 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die bijstandsuitkering aanvroeg op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De verzoeker had zich op 18 oktober 2013 gemeld bij het Uwv werkbedrijf, maar het college van burgemeester en wethouders van Best heeft zijn aanvraag afgewezen. Dit gebeurde omdat de verzoeker niet aannemelijk kon maken dat hij feitelijk woonachtig was op het door hem opgegeven adres. Het college stelde dat de verzoeker zijn inlichtingenverplichting had geschonden, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker tijdens de hoorzitting wisselende verklaringen heeft afgelegd over zijn woonadres, wat zijn geloofwaardigheid ondermijnde. De verzoeker had verklaard dat hij tijdelijk bij zijn moeder verbleef vanwege een dreigende gijzelingsvordering, maar dit had hij niet aan de gemeente gemeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker niet voldoende duidelijkheid had verschaft over zijn hoofdverblijf, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen grond aanwezig voor het treffen van een voorlopige voorziening, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van het verstrekken van juiste en volledige informatie door de aanvrager van bijstand.

Uitspraak

14/4015 WWB-VV, 14/4014 WWB
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Best (college)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. A.P. van Knippenbergh, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 5 juni 2014, 14/1493 en 14/1484 (aangevallen uitspraak) en een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2014. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. Van Knippenbergh. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M.W.C.C. van Rooij en D. Matheeuwsen.

OVERWEGINGEN

1.
De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Verzoeker heeft zich op 18 oktober 2013 gemeld bij het Uwv werkbedrijf voor het aanvragen van bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Hij heeft opgegeven woonachtig te zijn aan de [Adres A] te [woonplaats] (opgegeven adres), waar hij een kamer huurt. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de afdeling Gemeentewinkel, Sociale zaken van de gemeente Best (afdeling Gemeentewinkel) een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van verzoeker. In dat kader hebben medewerkers van de afdeling Gemeentewinkel op 10 december 2013 en 18 december 2013 gesprekken met verzoeker gevoerd en aansluitend huisbezoeken aan het opgegeven adres afgelegd. Voorts is de verhuurder van de woning aan het opgegeven adres gehoord. De bevindingen van het onderzoek zijn vastgelegd in een rapport van 18 december 2013.
1.2.
Bij besluit van 23 december 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 2 april 2014 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat verzoeker niet aannemelijk heeft kunnen maken dat hij feitelijk woonachtig is op het door hem opgegeven adres. Doordat verzoeker geen volledige inlichtingen heeft verstrekt over zijn woonsituatie, kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Verzoeker heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Verzoeker heeft in hoger beroep, samengevat, aangevoerd dat hij zijn woonstede op het opgegeven adres niet heeft prijsgegeven. Hij heeft in de bezwaarfase enkel aangegeven dat hij kortstondig bij zijn moeder verbleef vanwege een openstaande gijzelingsvordering. Verzoeker stelt een spoedeisend belang te hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening omdat hij inmiddels een grote schuld heeft opgebouwd en al lange tijd geen inkomen meer heeft.
4.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
4.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de onder 4.2 bedoelde situatie zich voordoet en dat ook overigens geen sprake is van beletselen om tevens onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
4.4.
De te beoordelen periode loopt in dit geval van 18 oktober 2013, de datum waarop verzoeker zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen, tot en met 23 december 2013, de datum van het besluit tot afwijzing.
4.5.
Bij een aanvraag om bijstand rust de bewijslast van bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager zelf. De betrokkene is onder meer verplicht juiste en volledige informatie over zijn woon- en leefsituatie te verschaffen, omdat deze gegevens van essentieel belang zijn voor de vaststelling van het recht op bijstand. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.6.
Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij ten tijde hier van belang woonachtig was op het opgegeven adres. Hij heeft over zijn woonadres wisselende verklaringen afgelegd, wat afbreuk doet aan zijn geloofwaardigheid. Verzoeker heeft tijdens de hoorzitting verklaard dat hij in onmin leeft met de verhuurder en dat een procedure tot ontbinding en ontruiming gestart was. Voorts is gerapporteerd dat verzoeker tijdens de hoorzitting heeft verklaard dat hij sinds begin november 2013 bij zijn moeder woonde vanwege het gevaar dat hij opnieuw gegijzeld wordt. Verzoeker heeft dit niet aan de gemeente gemeld omdat hij het niet aan de grote klok wilde hangen. Zijn spullen stonden nog op het opgegeven adres en hij kwam daar alleen om de post op te halen. De post werd op den duur bij zijn moeder bezorgd, omdat de verhuurder de post achter hield. In beroep heeft verzoeker ontkend bij zijn moeder te wonen en verklaard dat hij daar af en toe verbleef. Geen aanleiding bestaat om niet uit te gaan van de juistheid van hetgeen is opgenomen in het verslag van de hoorzitting. De twee huisbezoeken van 10 en 18 december 2013 bevestigen ook de ter hoorzitting gedane verklaringen en het beeld dat verzoeker geen hoofdverblijf had op het opgegeven adres. Bij de huisbezoeken is beide keren precies dezelfde situatie aangetroffen en er zijn niet of nauwelijks etenswaren aangetroffen. Zo lag dezelfde bak met nasi nog steeds in zijn kamer. Het had op de weg van verzoeker gelegen om aan het college openheid van zaken te geven over zijn verblijf bij zijn moeder in verband met de dreigende gijzeling die boven zijn hoofd hing en het geschil met de verhuurder over de huurachterstand die sinds juli 2013 is ontstaan. Verzoeker heeft dat niet gedaan. Dit heeft ertoe geleid dat de woonsituatie van verzoeker onduidelijk is gebleven.
4.7.
Uit 4.6 volgt, dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat verzoeker geen duidelijkheid heeft verschaft over het adres waar hij hoofdverblijf had. Verzoeker heeft hiermee zijn inlichtingenverplichting geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het college heeft de aanvraag dan ook terecht afgewezen.
4.8.
Het hoger beroep slaagt niet. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.9.
Onder deze omstandigheden is geen grond aanwezig voor het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het verzoek daartoe zal worden afgewezen.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb af.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa, in tegenwoordigheid van
C. Moustaine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 september 2014.
(getekend) J.F. Bandringa
(getekend) C. Moustaine

NK