ECLI:NL:CRVB:2014:3015

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 september 2014
Publicatiedatum
12 september 2014
Zaaknummer
13-1676 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van toelating tot de vrijwillige verzekering voor de AOW en ANW

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in Marokko woont, had verzocht om opnieuw toegelaten te worden tot de vrijwillige verzekering voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene nabestaandenwet (ANW). De Sociale verzekeringsbank (Svb) had deze aanvraag afgewezen, omdat de appellant in het jaar voorafgaand aan zijn aanvraag niet verplicht verzekerd was, wat een vereiste is voor toelating tot de vrijwillige verzekering. De appellant was tot 1 januari 2000 verplicht verzekerd, maar zijn vrijwillige verzekering was vervallen per 25 november 2003, omdat hij de premie niet tijdig had betaald. Ondanks dat hij in 2000 tot 2003 wel verzekerd was, heeft hij geen rechtsmiddelen aangewend tegen de beslissing van de Svb. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze beslissing bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de regels rechtvaardigden. De appellant had tijdig de verschuldigde premie moeten betalen of rechtsmiddelen moeten aanwenden tegen de verval van zijn verzekering. De uitspraak werd gedaan door T.L. de Vries, met M.P. Ketting als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

13/1676 AOW
Datum uitspraak: 12 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
28 februari 2013, 12/2399 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2014. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Oudenes.

OVERWEGINGEN

1.1. Tussen partijen is in geschil de vraag of de Svb terecht heeft geweigerd appellant opnieuw toe te laten tot de vrijwillige verzekering voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene nabestaandenwet (ANW).
1.2. Appellant was tot 1 januari 2000 verplicht verzekerd voor AOW/ANW, en vanaf die datum was hij voor die wetten verzekerd op vrijwillige basis. Op 7 juni 2005 heeft de Svb appellant laten weten dat zijn vrijwillige verzekering is vervallen per 25 november 2003, omdat hij de premie daarvoor niet (tijdig) had voldaan. Hiertegen heeft appellant geen (rechts)middelen aangewend.
1.3. Met een aanvraag, gedateerd 5 februari 2012, heeft appellant de Svb gevraagd hem toe te laten tot de vrijwillige verzekering AOW/ANW. Met een besluit van 5 maart 2012 heeft de Svb appellant laten weten dat hij niet opnieuw kan deelnemen aan de vrijwillige verzekering. Appellants bezwaar hiertegen is bij beslissing van 19 april 2012 ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3.
Er bestaat geen aanleiding tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant niet verplicht verzekerd was in het jaar voor de aanvraag om toelating tot de vrijwillige verzekering, zodat hij niet voldoet aan de dwingendrechtelijke bepalingen hiervoor. Van bijzondere omstandigheden waarin de Svb aanleiding had moeten zien om desondanks tot toelating tot de vrijwillige verzekering te besluiten is evenmin gebleken. Dat appellant tussen 1 januari 2000 en 25 november 2003 wel was toegelaten is hierbij niet van belang. Indien appellant de vrijwillige verzekering had willen voortzetten, had hij tijdig de verschuldigde premie moeten betalen dan wel (rechts)middelen dienen aan te wenden tegen de mededeling dat zijn vrijwillige verzekering vervallen was verklaard. Het ligt in de risicosfeer van appellant dat dit niet heeft plaatsgevonden.
4.
Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 september 2014.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) M.P. Ketting

HD