ECLI:NL:CRVB:2014:3016

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 september 2014
Publicatiedatum
12 september 2014
Zaaknummer
13-6728 BESLU
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuurs- en rechterlijke fase

In deze zaak heeft verzoekster op 2 juni 2011 hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 april 2011. De Centrale Raad van Beroep heeft op 17 januari 2014 in een eerdere uitspraak bepaald dat het onderzoek naar het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt heropend. De Raad heeft de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) en de Staat der Nederlanden als partijen aangemerkt. Tijdens de procedure is erkend dat de redelijke termijn in zowel de bestuurlijke als de rechterlijke fase is overschreden. De Svb heeft aangeboden een schadevergoeding van € 500,- te betalen, terwijl de Staat heeft aangeboden € 1.000,- te vergoeden. Verzoekster heeft zich met deze vergoedingen kunnen verenigen. De Raad heeft vervolgens de Svb en de Staat veroordeeld tot betaling van de genoemde bedragen aan verzoekster. Daarnaast zijn de proceskosten van verzoekster, begroot op € 236,-, voor de helft door de Svb en de Staat te betalen. De uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van griffier R.L. Rijnen, en is openbaar uitgesproken op 12 september 2014.

Uitspraak

13/6728 BESLU, 13/6729 BESLU
Datum uitspraak: 12 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats], Marokko (verzoekster)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
de Staat der Nederlanden (minister van Veiligheid en Justitie, Staat)
PROCESVERLOOP
Verzoekster heeft op 2 juni 2011 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 april 2011, 09/3526, in het geding tussen verzoekster en de Svb.
De Raad heeft bij uitspraak van 17 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:70, op dit hoger beroep beslist. Daarbij heeft de Raad bepaald dat het onderzoek onder de nummers
13/6728 BESLU en 13/6729 BESLU wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het verzoek van verzoekster om schadevergoeding toe te kennen wegens overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verder heeft de Raad naast de Svb de Staat in die procedure aangemerkt als partij.
Namens de Svb is op 24 februari 2014 een schriftelijke uiteenzetting gegeven. Namens de Staat heeft drs. B.E.J. Klein Schiphorst, werkzaam bij de Raad voor de rechtspraak, op
10 maart 2014 een schriftelijke uiteenzetting gegeven. Namens verzoekster heeft
mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn, advocaat, bij brief van 18 maart 2014 gereageerd op de uiteenzettingen namens de Svb en namens de Staat.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna hij het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.
In zijn uitspraak van 17 januari 2014 heeft de Raad vastgesteld dat de procedure vijf jaar en ruim vier maanden heeft geduurd. Verder is vastgesteld dat de Svb ruim elf maanden na de ontvangst van het bezwaarschrift een beslissing op bezwaar heeft genomen. Daarnaast is overwogen dat de procedure in eerste aanleg een jaar en ruim acht maanden heeft geduurd en de procedure in hoger beroep twee jaar en bijna vijf maanden, zodat het vermoeden bestaat dat de redelijke termijn is geschonden door zowel de Svb als door de rechtbank en de Raad.
2.
Namens de Svb is erkend dat de redelijke termijn in de bestuurlijke fase is overschreden. De Svb heeft zich bereid verklaard in verband daarmee een bedrag van € 500,- aan verzoekster te vergoeden.
3.
Namens de Staat is erkend dat de redelijke termijn in de rechterlijke fase is overschreden. De Staat heeft zich bereid verklaard in verband daarmee een bedrag van € 1.000,- aan verzoekster te vergoeden.
4.
Namens verzoekster is bij brief van 18 maart 2014 te kennen gegeven dat verzoekster zich kan verenigen met de onder punt 2 en punt 3 genoemde vergoedingen.
5.
Gelet op het voorgaande zal de Raad de Svb veroordelen tot vergoeding van immateriële schade aan verzoekster tot een bedrag van € 500,- en de Staat tot vergoeding van immateriële schade aan verzoekster tot een bedrag van € 1.000,-.
6.
Verder ziet de Raad aanleiding om de Svb en de Staat te veroordelen in de proceskosten van verzoekster in deze schadeprocedure. Deze kosten worden begroot op € 236,- (0,5 punt voor het indienen van de reactie van 18 maart 2014) voor verleende rechtsbijstand, door de Svb en de Staat elk voor de helft te betalen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • veroordeelt de Svb tot betaling aan verzoekster van een vergoeding van schade tot een bedragvan € 500,-;
  • veroordeelt de Staat (het ministerie van Veiligheid en Justitie) tot betaling aan verzoekster van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 1.000,-;
  • veroordeelt de Svb in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 118,-;
  • veroordeelt de Staat in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 118,-.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 september 2014.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) R.L. Rijnen

IJ