In deze zaak heeft verzoekster op 2 juni 2011 hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 april 2011. De Centrale Raad van Beroep heeft op 17 januari 2014 in een eerdere uitspraak bepaald dat het onderzoek naar het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt heropend. De Raad heeft de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) en de Staat der Nederlanden als partijen aangemerkt. Tijdens de procedure is erkend dat de redelijke termijn in zowel de bestuurlijke als de rechterlijke fase is overschreden. De Svb heeft aangeboden een schadevergoeding van € 500,- te betalen, terwijl de Staat heeft aangeboden € 1.000,- te vergoeden. Verzoekster heeft zich met deze vergoedingen kunnen verenigen. De Raad heeft vervolgens de Svb en de Staat veroordeeld tot betaling van de genoemde bedragen aan verzoekster. Daarnaast zijn de proceskosten van verzoekster, begroot op € 236,-, voor de helft door de Svb en de Staat te betalen. De uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van griffier R.L. Rijnen, en is openbaar uitgesproken op 12 september 2014.