ECLI:NL:CRVB:2014:3230

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 oktober 2014
Publicatiedatum
3 oktober 2014
Zaaknummer
12-3067 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan betrokkene, die sinds 16 mei 2008 arbeidsongeschikt was. De Raad heeft de medische en arbeidskundige beoordeling herzien op basis van aanvullende rapportages van deskundigen. De oorspronkelijke beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) om geen recht op uitkering te verlenen, was gebaseerd op de conclusie dat betrokkene minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Amsterdam had eerder deze beslissing vernietigd, maar de Centrale Raad heeft in hoger beroep geoordeeld dat de aanpassingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) door de verzekeringsarts bezwaar en beroep correct waren en dat de arbeidsdeskundige voldoende gemotiveerd had aangetoond dat de geselecteerde functies binnen de functionele mogelijkheden van betrokkene vielen.

De Raad heeft vastgesteld dat de deskundige W.H.P. J. Linssen, neuroloog, in zijn rapporten overtuigend had aangetoond dat de beperkingen van betrokkene niet correct waren weergegeven in de eerdere FML. Na herziening van de FML op 11 april 2014, waarin de beperkingen van betrokkene adequaat waren opgenomen, heeft de arbeidsdeskundige de functies van prothese technicus, soldering technician en steksteker geselecteerd. De Raad concludeert dat de belasting in deze functies de functionele mogelijkheden van betrokkene niet overschrijdt, waardoor de weigering van de WIA-uitkering terecht was.

De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. Tevens is appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 974,-.

Uitspraak

12/3067 WIA
Datum uitspraak: 3 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
19 april 2012, 10/2985 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. F. Lavell, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Op verzoek van de Raad heeft de door de rechtbank ingeschakelde deskundige
W.H.P. J. Linssen, neuroloog, bij brief van 26 november 2013, nader gerapporteerd.
Vervolgens hebben beide partijen over en weer gereageerd.
Beide partijen hebben de Raad toestemming verleend om uitspraak te doen zonder dat behandeling ter zitting plaats heeft gevonden.
De Raad heeft daarop het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1. Betrokkene is op 16 mei 2008 uitgevallen voor haar werkzaamheden als medewerkster bij TNT en schoonmaakster vanwege vermoeidheidsklachten en later ook klachten aan haar handen en voeten. Zij heeft een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd bij appellant.
1.2. Bij besluit van 17 mei 2010 heeft appellant vastgesteld dat voor betrokkene geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge Wet WIA omdat zij met ingang van 14 mei 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Bij besluit van 30 september 2010 (bestreden besluit 1) heeft appellant het door betrokkene gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door betrokkene ingestelde beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Zij is tot dit oordeel gekomen nadat zij dr. W.H.J.P. Linssen, neuroloog, had ingeschakeld als deskundige. Appellant had, naar aanleiding van het door Linssen uitgebrachte rapport van 24 juni 2011 en het nadere rapport van 22 november 2011, aanleiding gezien om de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aan te passen en ook de arbeidskundige grondslag te wijzigen. Vanwege deze wijziging van de grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd. Vervolgens heeft de rechtbank zich gebogen over de vraag of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zouden kunnen blijven. Hiertoe heeft zij overwogen dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om het oordeel van de deskundige niet te volgen. Het oordeel van de deskundige over de medische beperkingen van betrokkene ten aanzien van duwen/trekken, tillen en frequent lichte voorwerpen hanteren is echter volgens de rechtbank niet op de juiste wijze neergelegd in de aangepaste FML van
2 december 2011. Daarom heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van betrokkene met inachtneming van haar uitspraak, met bepalingen over vergoeding van het griffierecht en proceskostenveroordeling.
2.1. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het de specifieke deskundigheid is van de verzekeringsarts bezwaar en beroep om medische gegevens te wegen en te vertalen in medische beperkingen. Ten onrechte heeft de rechtbank, zonder de nadere rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 december 2011 en 13 januari 2012 alsmede de gewijzigde FML van 2 december 2011 aan Linssen voor te leggen, geoordeeld dat door deze verzekeringsarts onvoldoende recht is gedaan aan de bevindingen en conclusies van Linssen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant in hoger beroep nog nadere rapporten ingediend van de verzekeringsarts.
2.2. De Raad heeft aanleiding gezien om de nadere rapporten van de verzekeringsarts inclusief de gewijzigde FML van 2 december 2011 alsnog voor te leggen aan Linssen. Bij brief van 26 november 2013 heeft Linssen meegedeeld dat de FML weliswaar op juiste wijze is aangepast ten aanzien van de door hem vastgestelde beperkingen ten aanzien van het werken met toetsenbord en muis maar dat de door hem vastgestelde beperkingen ten aanzien van duwen en trekken tot 5 kg, tillen en dragen tot 1 kg en frequent zware lasten hanteren ten onrechte niet zijn opgenomen in de FML.
2.3. Hierop zijn nadere rapporten van de verzekeringsarts gevolgd, uiteindelijk uitmondend in een gewijzigde FML van 11 april 2014, waarbij ten aanzien van duwen en trekken een beperking is opgenomen tot ongeveer 5 kg, frequent lichte voorwerpen hanteren is beperkt tot 150 keer per uur tillen van voorwerpen van ruim 1 kg en frequent zware lasten hanteren van ongeveer 15 kg niet mogelijk is geacht vanwege uitsluitend CTS (Carpaal Tunnel Syndroom) links. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft hierop bij rapport van 28 april 2014 onder raadpleging van het CBBS de schatting gebaseerd op de functies van prothese technicus (SBC-code 264050), soldering technician (SBC-code 111180) en steksteker (SBC-code 111010) waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd minder dan 35% bleef. Appellant heeft het hoger beroep gehandhaafd, waarbij het standpunt is ingenomen dat, gelet op de hierboven genoemde rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige, terecht bij het bestreden besluit het besluit tot weigering van een uitkering op grond van de Wet WIA met ingang van 14 mei 2010 is gehandhaafd. Terecht is dan ook, volgens appellant, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, waarbij het bestreden besluit is vernietigd.
3.
De Raad komt tot de volgende overwegingen.
3.1.
Linssen heeft bij, aan de rechtbank uitgebracht, rapport van 24 juni 2011, vastgesteld dat bij betrokkene op de datum in geding, 14 mei 2010, sprake was van CTS links met aanvankelijk forse klachten die ten tijde van zijn onderzoek enige verbetering lieten zien. Op de datum in geding had zij neurologische symptomen wegens cervicobrachialgie en ook krachtsvermindering van de linker handfunctie, die leidden tot beperkingen ten aanzien van duwen/trekken, tillen/dragen, frequent lichte voorwerpen hanteren, hand-/vingergebruik, tastzin, bedienen toetsenbord en schroefbeweging met linkerhand en -arm. Bij nader rapport van 22 november 2011 heeft Linssen aangegeven dat in de destijds geldende FML haar beperkingen waren onderschat ten aanzien van de, dominante, linkerarm/-hand: zij kon circa
1
uur per dag werken met toetsenbord en muis, circa 5 kg duwen/trekken, circa 1 kg tillen/dragen en zij was sterk beperkt ten aanzien van frequent lichte voorwerpen en zware lasten hanteren en zij was beperkt ten aanzien van frequent reiken vanwege krachtsvermindering en sensibele stoornissen van de linkerhand. Bij op verzoek van de Raad uitgebracht nader rapport van 26 november 2013 heeft Linssen gereageerd op de tijdens de rechtbankprocedure uitgebrachte rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Linssen heeft toegelicht dat de verzekeringsarts ten onrechte geen aanleiding heeft gezien tot het stellen van de beperking tot ongeveer 5 kg duwen/trekken, circa 1 kg tillen/dragen en de sterke beperking ten aanzien van zware voorwerpen hanteren.
3.2.
Het door Linssen aan de rechtbank uitgebrachte rapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De motivering van de deskundige Linssen, met name in zijn nadere rapporten van 22 november 2011 en 26 november 2013, is overtuigend. Er zijn geen omstandigheden die aanleiding geven het standpunt van de deskundige, zoals uiteengezet in het drietal rapporten, niet te volgen. Voor zover appellant in hoger beroep zijn standpunt heeft gehandhaafd dat de rechtbank ten onrechte de deskundige heeft gevolgd in zijn bevindingen en conclusies, slaagt het hoger beroep dan ook niet.
3.3.
Uiteindelijk heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij rapport van 11 april 2014 aanleiding gezien om de door Linssen aangegeven beperkingen op te nemen in de FML van 11 april 2014. Bij deze FML heeft de verzekeringsarts recht gedaan aan de bevindingen en conclusies van Linssen. Er is geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van deze FML. Gelet op de voorhanden medische informatie, waarvan met name deze rapporten van Linssen, zijn de functionele mogelijkheden van betrokkene op juiste wijze weergegeven.
3.4.
Op basis van deze gewijzigde FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij rapport van 28 april 2014 de onder 2.3 vermelde functies geselecteerd en gebruikt voor de schatting, waarmee betrokkene meer dan 65% van het maatmaninkomen kan verdienen. Betrokkene heeft aangevoerd dat zij niet in staat is om deze functies uit te oefenen vanwege de beperkingen aan haar linkerarm en –hand. Door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is bij rapporten van 3 november 2011, 17 december 2013 en 28 april 2014 afdoende gemotiveerd dat de in deze drie functies voorkomende belasting de functionele mogelijkheden van betrokkene zoals die zijn vastgesteld in de FML van 11 april 2014, niet overschrijdt. De tilbelasting in de functies soldering technician en steksteker betreft het twee keer per dag ophalen van racks met printplaten met een gewicht van ongeveer twee kg of één keer per dag een zak met stekken ophalen met een gewicht van ongeveer 2 kg. Betrokkene kan het rack of de zak met twee handen vasthouden waardoor zij met de aangedane linkerhand slechts één kg behoeft te tillen. Nu deze belasting bovendien slechts enkele keren per dag voorkomt, worden haar functionele mogelijkheden niet overschreden. Ten aanzien van reiken, (lichte) trillingen en gebogen actief zijn, zijn geen beperkingen opgenomen in de FML. Voor zover de functie van prothese technicus niet geschikt zou zijn, zou hiervoor in de plaats de functie van parkeercontroleur worden gesteld. De geschiktheid van deze functie is afdoende toegelicht door de arbeidsdeskundige. Op basis van de functies van de soldering technician, steksteker en parkeercontroleur bedraagt het arbeidsongeschiktheidspercentage eveneens minder dan 35. De argumenten van betrokkene ten aanzien van de functies van inpakker en montagemedewerker slagen reeds niet nu deze functies niet (langer) aan de schatting ten grondslag zijn gelegd.
3.5.
Gelet op de overwegingen 3.3. en 3.4. is, na de in hoger beroep gewijzigde medische en arbeidskundige beoordeling, vast komen te staan dat bij het bestreden besluit terecht een uitkering is geweigerd nu betrokkene minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Er is dan ook aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand dienen te blijven.
3.6.
De Raad ziet aanleiding om appellant te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden, op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 974,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak wat betreft de opdracht aan het Uwv tot het nemen van
een nieuw besluit op bezwaar;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt appellant in proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van
€ 974,-.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2014.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) R.L. Rijnen

HD