ECLI:NL:CRVB:2014:3421
Centrale Raad van Beroep
- Schadevergoedingsuitspraak
- J.W. Schuttel
- P. Boer
- Rechtspraak.nl
Overschrijding van de redelijke termijn in bestuurlijke en rechterlijke fase met schadevergoeding
In deze zaak heeft verzoekster hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 16 februari 2011, waarin zij betrokken was bij een geschil met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep heeft op 21 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:935, het onderzoek heropend om een nadere uitspraak te doen over verzoeksters verzoek om schadevergoeding wegens mogelijke overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De Raad heeft de Staat der Nederlanden, minister van Veiligheid en Justitie, als partij in de procedure aangemerkt. Zowel de Staat als het Uwv hebben afgezien van een schriftelijke uiteenzetting en de Raad heeft besloten het onderzoek ter zitting achterwege te laten.
De Raad heeft vastgesteld dat de procedure in totaal vijf jaar en een maand heeft geduurd, wat de vraag oproept of de redelijke termijn is overschreden. De beoordeling van de redelijke termijn is afhankelijk van verschillende factoren, waaronder de complexiteit van de zaak en het procesgedrag van verzoekster. De Raad heeft in eerdere jurisprudentie vastgesteld dat de redelijke termijn voor procedures in drie instanties in beginsel niet overschreden is als deze niet langer dan vier jaar duurt. In dit geval is de redelijke termijn met een jaar en bijna een maand overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 1.500,- voor verzoekster.
De Raad heeft verder vastgesteld dat de behandeling van het bezwaar door het Uwv meer dan zes maanden heeft geduurd en dat de periode van ontvangst van het beroepschrift tot de uitspraak van de Raad bijna vier jaar en zes maanden heeft geduurd. De Staat wordt veroordeeld tot betaling van € 1.000,- aan verzoekster en het Uwv tot betaling van € 500,-. De Raad heeft geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking gevonden. De uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en P. Boer als griffier, en is openbaar uitgesproken op 10 oktober 2014.