ECLI:NL:CRVB:2014:3424

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 oktober 2014
Publicatiedatum
21 oktober 2014
Zaaknummer
13-2377 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Riphagen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op loongerelateerde WGA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het recht op een loongerelateerde WGA-uitkering voor appellante, die sinds 6 juli 2010 arbeidsongeschikt is door hartklachten, hypertensie, longsarcoïdose en vermoeidheidsklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellante met ingang van 3 juli 2012 recht heeft op een WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid op 61% is vastgesteld. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard, waarbij zij concludeerde dat het medisch onderzoek zorgvuldig en volledig was uitgevoerd.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het Uwv voldoende rekening heeft gehouden met haar klachten en beperkingen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv de stelling van appellante dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, terecht heeft verworpen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en stelt vast dat er geen bewijs is dat de medische beperkingen van appellante op de datum in geding zijn onderschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft alle relevante medische informatie in zijn beoordeling betrokken en heeft adequaat gereageerd op de door appellante ingebrachte medische adviezen.

De Raad concludeert dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn voor appellante en dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/2377 WIA
Datum uitspraak: 13 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
28 maart 2013, 12/4685 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te[woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.E. Crone hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 1 september 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. R.L.J.J. Vereijken. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

1. Appellante was laatstelijk werkzaam als management assistente. Voor dat werk is zij op
6 juli 2010 uitgevallen met hartklachten, hypertensie, longsarcoïdose en vermoeidheidsklachten. Bij besluit van 11 juni 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 3 juli 2012 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 61%. Bij besluit van 14 november 2012 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 11 juni 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is niet gebleken dat het medisch onderzoek onzorgvuldig of onvolledig zou zijn uitgevoerd of zou zijn gebaseerd op onjuiste medische gegevens. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn heroverweging alle relevante medische informatie, waaronder door appellante ingebrachte medische informatie met betrekking tot de geconstateerde longsarcoïdose, bij de beoordeling betrokken. In de door appellante ingediende stukken, waaronder het medische advies van drs. C.E.M. van Geest, ziet de rechtbank, gelet op de daarop gegeven reacties van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de daarop ter zitting bij de rechtbank gegeven toelichting, onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv de medische beperkingen van appellante op de datum in geding heeft onderschat. De beperkingen ten aanzien van de energetische belastbaarheid worden volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet ontkend en daarmee is ook voldoende rekening gehouden door middel van een urenbeperking tot 30 uur per week. Gelet op de informatie van de behandelende cardioloog en longarts kan volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep medisch niet worden onderbouwd dat sprake is van een sterker verminderde energetische belastbaarheid dan wel dat nog meer beperkingen moeten worden aangenomen, dan waarvan reeds is uitgegaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is naar het oordeel van de rechtbank op inzichtelijke wijze tot zijn conclusie over de mate van belastbaarheid van appellante gekomen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante, onder verwijzing naar wat zij in bezwaar en beroep onder meer naar voren heeft gebracht, waaronder de stelling dat haar een IVA-uitkering toekomt, aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het Uwv voldoende rekening heeft gehouden met haar klachten en beperkingen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling
4.1.
Aan de orde is de vraag of het Uwv de stelling van appellante dat zij op de datum in geding volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was met recht heeft verworpen. De rechtbank heeft de gronden die appellante tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag liggen worden door de Raad onderschreven. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat uit hetgeen appellante heeft aangevoerd en de door haar ingebrachte medische stukken niet volgt dat sprake is van een situatie waarin geen benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid bestaan. Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat niet is gebleken dat het onderzoek in het kader van de heroverweging door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig of onvolledig zou zijn uitgevoerd of zou zijn gebaseerd op onjuiste medische gegevens. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn heroverweging alle relevante medische informatie bij de beoordeling betrokken en heeft op 7 januari 2013 afdoende gereageerd op het door appellante ingebrachte medisch advies van Van Geest, die heeft gesteld dat onvoldoende rekening is gehouden met de hart- en longklachten van appellante; ook is de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingegaan op de gestelde bijwerking van de gebruikte medicijnen.
4.2.
Uit hetgeen onder 4.1 is overwogen volgt dat de Raad evenals de rechtbank de medische basis van het bestreden besluit kan onderschrijven. Daarbij wordt erop gewezen dat het Uwv niet ontkent dat de bij appellante vastgestelde sarcoïdose ernstige gevolgen kan hebben; echter uit de voorhanden zijnde medische gegevens blijkt niet dat deze gevolgen, althans op de datum in geding, al zodanig ernstig waren dat van volledige dan wel volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid kan worden gesproken. De Raad wijst daarbij op de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 januari 2013 en 18 augustus 2014.
4.3.
De door appellante in hoger beroep overgelegde stukken, met name de brief van
J.J.G. van den Brand, longarts, en Van Geest, medisch adviseur, kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Dat geldt ook voor de bij brief van 1 augustus 2014 in geding gebrachte nadere stukken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage van
18 augustus 2014 op verantwoorde en inzichtelijke wijze gereageerd op de door appellante ingebrachte brieven van verschillende artsen en met recht opgemerkt dat het grootste deel daarvan geen directe relatie heeft tot de datum in geding.
4.4.
Gelet op de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gegeven toelichting op de geselecteerde functies moeten deze in medisch opzicht geschikt worden geacht voor appellante.
4.5.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Omdat het hoger beroep niet slaagt volgt uit artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat veroordeling tot vergoeding van schade niet aan de orde is, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J. Riphagen, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2014.
(getekend) J. Riphagen
(getekend) J.T.P. Pot

JS