ECLI:NL:CRVB:2014:3431

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 oktober 2014
Publicatiedatum
21 oktober 2014
Zaaknummer
13-2012 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W.H. Bel
  • G. van Zeben-de Vries
  • W.E. Doolaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verantwoording van een persoonsgebonden budget en terugvordering door het Zorgkantoor

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Oost-Nederland. De appellant had een persoonsgebonden budget (pgb) aangevraagd voor zorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Het Zorgkantoor Menzis had het pgb vastgesteld op nihil en een bedrag van € 17.985,38 teruggevorderd, omdat de appellant de verleende zorg niet op de vereiste wijze had verantwoord. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard en het verzoek tot schadevergoeding afgewezen, omdat de appellant niet had aangetoond dat het pgb correct was besteed.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in de bestuurlijke fase niet voldoende inzicht heeft gegeven in de besteding van het pgb. Ondanks herhaalde verzoeken van het Zorgkantoor heeft de appellant geen declaraties overgelegd die aantonen op welke dagen en tijden zorg is verleend. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet aan zijn verantwoordingsverplichting had voldaan, ook al waren er twee zorgverleners betrokken. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en geconcludeerd dat de appellant de zorg van het Leger des Heils niet op de juiste wijze heeft verantwoord. De Raad heeft ook het argument van de appellant verworpen dat het te laat indienen van nota's verschoonbaar was, omdat hij in afwachting was van de facturen van het Leger des Heils.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 15 oktober 2014.

Uitspraak

13/2012 AWBZ
Datum uitspraak: 15 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van
5 maart 2013, 12/2462 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
Stichting Zorgkantoor Menzis (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.F. van Willigen, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2014. Appellant en zijn bewindvoerder [naam bewindvoerder] zijn verschenen, bijgestaan door mr. Van Willigen. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door S. Boot.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft in april 2011 bij het Zorgkantoor een persoonsgebonden budget (pgb) aangevraagd voor de zorg waarop hij is aangewezen op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Het Zorgkantoor heeft appellant bij besluit van 24 augustus 2011 een pgb van € 24.855,55 verleend voor de periode van 28 januari 2011 tot en met 31 december 2011.
1.2.
Bij besluit van 20 december 2011 heeft het Zorgkantoor het pgb over de periode van
28 januari 2011 tot en met 30 september 2011 vastgesteld op nihil wegens het niet verantwoorden daarvan. Het Zorgkantoor heeft een bedrag van € 17.985,38 teruggevorderd.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 23 april 2012 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor het bezwaar van appellant ongegrond verklaard en het verzoek tot schadevergoeding afgewezen, omdat aan de door appellant ter verantwoording geleverde stukken dermate veel gebreken kleven dat ze de toetsing aan wet- en regelgeving niet kunnen doorstaan.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard en het verzoek tot schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen dat appellant in de bestuurlijke fase niet inzichtelijk heeft gemaakt of het aan hem toegekende pgb is besteed op de daarvoor bestemde wijze. Appellant heeft, daartoe herhaaldelijk door het Zorgkantoor in de gelegenheid gesteld, geen declaraties overgelegd waaruit blijkt op welke dagen zorg is verleend, hoeveel uren dit betrof en op welke tijden zorg is verleend. De omstandigheid dat er twee hulpverlenende instanties zijn geweest, die samen uit het pgb betaald moeten worden, hetgeen bij appellant voor praktische problemen heeft gezorgd, kan er naar het oordeel van de rechtbank niet toe leiden dat appellant om die reden niet aan zijn verantwoordingsverplichting heeft hoeven voldoen. De in de beroepsprocedure overgelegde stukken ter verantwoording van de door het Leger des Heils geleverde zorg leiden de rechtbank niet tot een ander oordeel, omdat appellant nooit heeft beoogd de door het Leger des Heils geleverde zorg ten laste van het pgb te brengen. De rechtbank verwijst daarvoor naar het niet tijdig opstellen en indienen van de facturen en voorts naar de “Opgaaf uitbetaald bedrag uit een persoonsgebonden budget over het belastingjaar 2011” en drie daarbij gevoegde verantwoordingsformulieren. In deze opgaaf en verantwoordingsformulieren is vermeld dat in de periode van 28 januari 2011 tot en met 30 september 2011 aan [naam bewindvoerder] een totaalbedrag van € 17.985,39 is betaald voor door haar verleende zorg.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat uit zijn bezwaarschrift van
4 januari 2012, een daarbij gevoegd mailbericht van 4 oktober 2011 en op 11 april 2012 ingestuurde verantwoordingsformulieren blijkt dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat appellant nooit beoogd zou hebben om de door het Leger des Heils verleende zorg niet bij de verantwoording van het pgb te betrekken. Voorts kan appellant niet worden tegengeworpen dat hij voor wat betreft de kosten van het Leger des Heils niet aan zijn verantwoordingsverplichting heeft voldaan omdat pas bij besluit van 24 augustus 2011 is besloten de zorg als pgb te verstrekken. Tot slot voert appellant aan dat het achteraf schrijven van nota’s voor door [naam bewindvoerder] verleende zorg verschoonbaar is nu hij in afwachting was van de declaraties van het Leger des Heils over diezelfde periode. De door [naam bewindvoerder] verrichte werkzaamheden moeten wel als verantwoord worden beschouwd.
3.2.
Het verzoek om het Zorgkantoor te veroordelen tot vergoeding van de door appellant geleden schade en wettelijke rente is door appellant ter zitting van de Raad ingetrokken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat appellant de door het Leger des Heils verleende zorg niet op de vereiste wijze heeft verantwoord. De rechtbank heeft er terecht op gewezen dat facturen niet tijdig zijn opgesteld en ingediend. Voorts heeft de rechtbank er terecht op gewezen dat appellant op de belastingopgaaf en de daarbij gevoegde verantwoordingsformulieren heeft aangegeven dat alleen [naam bewindvoerder] zijn zorgverlener was. De Raad voegt hier nog aan toe dat appellant geen declaraties heeft betaald voor door het Leger des Heils verleende zorg, zodat ook om deze reden de zorg niet op de juiste wijze is verantwoord. Het betoog van appellant dat hij pas na de ontvangst van het besluit van
24 augustus 2011 orde op zaken kon stellen en dat hij vanaf september 2011 navraag heeft gedaan naar de factuur van het Leger des Heils, leidt niet tot een ander oordeel. Het was immers de verantwoordelijkheid van appellant om zodanige afspraken met zijn zorgverleners te maken dat hij tijdig aan zijn verantwoordingsplicht zou kunnen voldoen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.2.
Hetgeen onder 4.1 is overwogen geldt eveneens voor de grond van appellant dat het te laat opstellen van de nota’s voor de door [naam bewindvoerder] verleende zorg verschoonbaar was omdat hij in afwachting was van de nota’s van het Leger des Heils. De Raad ziet niet in waarom appellant met het indienen van zijn nota’s zou moeten wachten tot het moment waarop het Leger des Heils nota’s voor verleende zorg had ingediend. Ook deze beroepsgrond faalt.
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het bestreden besluit terecht in stand heeft gelaten. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en G. van Zeben-de Vries en
W.E. Doolaard als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2014.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) W. de Braal

JS