ECLI:NL:CRVB:2014:3553
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. van Leeuwen
- Rechtspraak.nl
Afwijzing uitkering op grond van de Wet WIA wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 november 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om geen recht op een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) te verlenen. Appellant was van mening dat hij meer dan 35% arbeidsongeschikt was, maar het Uwv had vastgesteld dat hij met ingang van 27 juli 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
Tijdens de zitting op 22 september 2014 heeft appellant, bijgestaan door zijn advocaat mr. B.J. Visser, zijn standpunt toegelicht. Hij voerde aan dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, niet medisch geschikt voor hem waren. Appellant stelde dat zijn visus slechter was dan door de verzekeringsarts was aangenomen, wat zou leiden tot verdergaande beperkingen. Het Uwv heeft in zijn verweerschrift de eerdere beslissing verdedigd en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd.
De Raad heeft de argumenten van appellant en het Uwv zorgvuldig gewogen. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de geselecteerde functies medisch passend zijn voor appellant. De door appellant overgelegde medische informatie leidde niet tot een ander oordeel. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.