Uitspraak
mr. J.E. Koedood.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante, in verband met haar lichamelijke en psychische klachten, een aanvraag ingediend bij het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) voor verlenging van de indicatie voor zorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). CIZ heeft in eerste instantie een indicatie gesteld voor persoonlijke verzorging en begeleiding, maar heeft deze later herzien en de indicatie ingetrokken. De medisch adviseur van CIZ concludeerde dat appellante op basis van haar somatische klachten in staat is om zelfstandig voor zichzelf te zorgen, wat door de rechtbank in eerste aanleg werd betwist. De rechtbank oordeelde dat CIZ onvoldoende onderzoek had gedaan naar de behandelgeschiedenis van appellante en dat de medisch adviseur geen informatie had opgevraagd bij de psychiater die appellante in het verleden had behandeld. Desondanks werd de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten, omdat de rechtbank vond dat de conclusie van de medisch adviseur voldoende gemotiveerd was.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald en aangevoerd dat zij wel degelijk beperkingen heeft die haar in staat stellen om zelfstandig te functioneren. De Raad voor de Rechtspraak heeft de overwegingen van de rechtbank volledig overgenomen en voegde hieraan toe dat appellante in hoger beroep geen nieuwe gegevens heeft overlegd die de conclusie van de medisch adviseur zouden ondermijnen. De Raad concludeerde dat de medisch adviseur voldoende onderbouwd had aangetoond dat appellante in staat is om zelfstandig voor zichzelf te zorgen en dat de eerdere indicatie voor zorg niet langer gerechtvaardigd was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het beroep van appellante af.