ECLI:NL:CRVB:2014:3616

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 november 2014
Publicatiedatum
6 november 2014
Zaaknummer
13 -3290 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag werkaanvaardingspremie op basis van niet voldoen aan voorwaarden

In deze zaak heeft appellante op 21 februari 2012 een aanvraag ingediend voor een werkaanvaardingspremie bij het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Deze aanvraag werd op 28 februari 2012 afgewezen, en het college handhaafde deze afwijzing na bezwaar op 9 augustus 2012. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond in haar uitspraak van 16 mei 2013. De rechtbank oordeelde dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor de premie zoals vastgelegd in de Nadere regels Re-integratieverordening Rotterdam 2009. Appellante stelde dat er bijzondere omstandigheden waren die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigden, maar de rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van appellante niet als bijzonder konden worden aangemerkt.

In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald en benadrukt dat zij in twee periodes van elk drie maanden aaneengesloten heeft gewerkt en meer dan de bijstandsnorm heeft verdiend. Desondanks oordeelde de Centrale Raad van Beroep dat de door appellante aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om de hardheidsclausule toe te passen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het college zich voldoende rekenschap had gegeven van de belangen van appellante, ook al was het resultaat niet in haar voordeel.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 4 november 2014.

Uitspraak

13/3290 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 mei 2013, 12/3962 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. Berkouwer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Berkouwer en [naam] van de belangenvereniging [plaats]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Plaisier.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 21 februari 2012 bij het college een werkaanvaardingspremie (premie) aangevraagd.
1.2.
Bij besluit van 28 februari 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 9 augustus 2012 (bestreden besluit), heeft het college deze aanvraag afgewezen op de grond dat niet aan de voorwaarden is voldaan om in aanmerking te komen voor een premie.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat appellante ten tijde van belang niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een premie genoemd in artikel 11 van de Nadere regels Re-integratieverordening Rotterdam 2009 (verordening) maar verdeeld zijn over de vraag of een uitzondering op deze bepaling dient te worden gemaakt met toepassing van de hardheidsclausule van artikel 19 van de verordening. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van appellante op de hardheidsclausule niet kan slagen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de omstandigheid dat iemand ondanks zijn inspanningen en goede bedoelingen niet voor elkaar krijgt om op de arbeidsmarkt een baan te vinden en deze vervolgens voor een aaneengesloten periode van tenminste zes maanden te behouden, niet een onvoorziene situatie is en daarom niet bijzonder is. Van een situatie waarin vanwege bijzondere omstandigheden de weigering om appellante een premie toe te kennen onevenredige gevolgen voor haar heeft in verhouding tot de met deze regeling te dienen doelen, is dan ook geen sprake.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft net als in beroep aangevoerd dat op grond van haar bijzondere omstandigheden de hardheidsclausule van artikel 19 van de verordening moet worden toegepast. Daartoe is ter zitting van de Raad door [naam] nogmaals benadrukt dat appellante in twee periodes van elk drie maanden aaneengesloten heeft gewerkt en toen meer dan de toepasselijke bijstandsnorm heeft verdiend, dat appellante zich inspande om aan het werk te blijven en inmiddels zes verschillende werkgevers heeft gehad en tot op heden nog steeds werkzaam is. Appellante betoogt verder dat het college gezien haar persoonlijke omstandigheden bij de besluitvorming ten onrechte geen belangenafweging heeft gemaakt. Ten slotte verzoekt appellante om schadevergoeding.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij voor het hier van belang zijnde wettelijk kader verwijst naar de aangevallen uitspraak.
4.1.
Voor toepassing van de hardheidsclausule bestaat in het geval van appellante geen aanleiding. De door appellante aangevoerde omstandigheden zijn geen bijzondere omstandigheden die het college hadden moeten nopen tot toekenning van een premie ingevolge de verordening. De Raad onderschrijft de in 2 vermelde overwegingen van de rechtbank en neemt deze over. De door appellante in hoger beroep aangevoerde beroepsgronden, welke in wezen neerkomen op een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd, brengen de Raad niet tot een ander oordeel dan de rechtbank.
4.2.
Anders dan appellante heeft betoogd, heeft het college zich bij de besluitvorming voldoende rekenschap gegeven van de belangen van appellante, zij het niet met het door appellante gewenste resultaat.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.4.
Gelet op 4.3 bestaat voor een veroordeling tot schadevergoeding geen ruimte. Het verzoek daartoe van appellante zal daarom worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2014.
(getekend) M. Hillen
(getekend) M.R. Schuurman

HD