ECLI:NL:CRVB:2014:3617
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijzondere bijstand met terugwerkende kracht wegens tijdige aanvraag levensonderhoud
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 november 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante had bijzondere bijstand aangevraagd over de periode van 1 september 2010 tot 1 mei 2011, maar het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had deze aanvraag afgewezen. De Raad oordeelde dat appellante tijdig een aanvulling levensonderhoud op haar inkomsten had kunnen aanvragen en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het verlenen van bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigden.
De feiten van de zaak zijn als volgt: appellante was tot 28 februari 2009 werkzaam bij de gemeente Rotterdam en ontving aansluitend bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college beëindigde de bijstand per 1 juni 2010 omdat appellante een hoger inkomen uit arbeid had. Na een periode van werkloosheid en een aanvraag voor een WW-uitkering, vroeg appellante op 10 februari 2011 om aanvullende bijstand. Het college kende bijstand toe vanaf 10 februari 2011, maar weigerde bijstand met terugwerkende kracht.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarop zij in hoger beroep ging. Appellante stelde dat er bijzondere omstandigheden waren die een terugwerkende kracht rechtvaardigden, maar de Raad oordeelde dat appellante had kunnen weten dat zij recht had op bijstand en dat zij eerder een aanvraag had kunnen indienen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige aanvragen voor bijstand en de verantwoordelijkheid van de aanvrager om tijdig actie te ondernemen.