ECLI:NL:CRVB:2014:3632

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 oktober 2014
Publicatiedatum
6 november 2014
Zaaknummer
13-2942 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen intrekking WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het bezwaar van betrokkene tegen de intrekking van zijn WIA-uitkering door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Het bezwaar was eerder door de appellant niet-ontvankelijk verklaard, maar de rechtbank heeft dit besluit vernietigd en de appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen.

De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bezwaar van betrokkene ontvankelijk was. De appellant stelde dat de bezwaartermijn op 31 oktober 2011 nog niet was aangevangen, maar pas na 6 juni 2012. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank een onjuiste aanvang van de bezwaartermijn heeft gehanteerd. De Raad heeft vastgesteld dat het besluit van 28 juli 2011 niet op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt was, waardoor de bezwaartermijn pas aanvangt op de dag dat betrokkene daadwerkelijk kennis heeft genomen van het besluit.

De Raad concludeert dat het bezwaar van betrokkene tijdig is ingediend, aangezien het bezwaar al op 26 oktober 2011 door de appellant was ontvangen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, maar verbetert de gronden waarop deze is gebaseerd. De uitspraak benadrukt het belang van correcte bekendmaking van besluiten en de gevolgen daarvan voor de ontvankelijkheid van bezwaren.

De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak geen proceskosten toegekend, en de beslissing is openbaar uitgesproken op 20 oktober 2014.

Uitspraak

13/2942 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
2 mei 2013, AWB 12/4850 WIA (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak:
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen. Betrokkene is verschenen met bijstand van
J.T. Bruinsma.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 28 juli 2011 heeft appellant de uitkering die betrokkene krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontving, met ingang van 1 augustus 2011 ingetrokken. Het bezwaar van betrokkene tegen dit besluit is bij besluit van
17 september 2012 (bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, appellant opgedragen binnen zes weken na 2 mei 2013 een nieuw besluit op bezwaar te nemen en een beslissing gegeven over het griffierecht.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bezwaar van betrokkene ontvankelijk is. Daartoe heeft hij gesteld dat het bezwaar op 6 juni 2012 is ontvangen en dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de bezwaartermijn op 31 oktober 2011 nog niet was aangevangen, maar na 6 juni 2012. Ter zitting heeft appellant zijn standpunt gewijzigd en gesteld dat de bezwaartermijn een aanvang heeft genomen op 1 augustus 2011. Volgens appellant was betrokkene op die datum op de hoogte van het besluit van 28 juli 2011, aangezien het op 26 oktober 2011 ontvangen formulier ‘Wijzigingen doorgeven’ is gedagtekend met 1 augustus 2011. Dit formulier kan volgens appellant als een bezwaarschrift worden opgevat.
3.2.
Betrokkene heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Terecht heeft de rechtbank het bezwaar ontvankelijk geacht, zij het dat de rechtbank is uitgegaan van een onjuiste aanvang van de bezwaartermijn en een onjuiste datum waarop het bezwaarschrift is ingediend.
4.2.1.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vangt de bezwaartermijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van een besluit door toezending of uitreiking aan de belanghebbende tot wie het is gericht.
4.2.2.
Het besluit van 28 juli 2011 is niet op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt, nu het is gezonden naar [postbus] en niet naar het door appellant opgegeven adres [adres].
4.2.3.
Volgens vaste rechtspraak, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW6284, kan de bezwaartermijn ondanks een gebrekkige bekendmaking nadien alsnog aanvangen op de dag na die waarop degene tot wie het besluit is gericht, van dat besluit kennis heeft gekregen, dat wil zeggen de dag waarop hij in het bezit is gesteld van dat besluit of een afschrift daarvan.
4.2.4.
Daarvan was in ieder geval omstreeks 26 oktober 2011 sprake. Appellant heeft immers ter zitting meegedeeld dat hij op die datum het formulier ‘Wijzigingen doorgeven’, met in de bijlagen onder meer het besluit van 28 juli 2011, gedagtekend 1 augustus 2011, heeft ontvangen. Dit formulier met bijlagen is door appellant blijkens een stempel op
1 november 2011 binnen de organisatie van appellant verdeeld. Niet aannemelijk is geworden dat betrokkene, die destijds in Spanje verbleef en op 31 oktober 2011 met appellant telefonisch contact over zijn uitkering heeft opgenomen, reeds ver voor 26 oktober 2011 het besluit van 28 juli 2011 of een afschrift daarvan in zijn bezit had gekregen. In dit verband volgt de Raad niet het door appellant ter zitting naar voren gebrachte standpunt dat betrokkene reeds op 1 augustus 2011 bekend is geworden met het besluit van 28 juli 2011. Anders dan appellant heeft gesteld leidt het gegeven dat betrokkene op het formulier ‘Wijzigingen doorgeven’ de datum 1 augustus 2011 heeft aangebracht (zonder dit op die datum te verzenden) niet dwingend tot de conclusie dat hij op die datum reeds in het bezit was gesteld van dat besluit of een afschrift daarvan. Daarbij merkt de Raad op dat het nader door appellant ingenomen standpunt dat de bezwaartermijn een aanvang heeft genomen op 1 augustus 2011, reeds daarom niet kan worden aanvaard, nu de verzekeringsarts in het rapport van 3 augustus 2012 onder meer het volgende heeft gesteld:
“Aannemelijk is dat hij in de beginperiode een en ander onvoldoende kon overzien, en dus niet gemeld heeft waar hij verbleef en wat zijn adres was.” en “De conclusie moet dus zijn dat ondanks de forse psychische klachten betrokkene van 31 oktober 2011 in staat was om bezwaar te maken.”
Derhalve is niet aannemelijk geworden dat betrokkene reeds omstreeks 1 augustus 2011 in staat was tot het maken van bezwaar, zo hij op dat tijdstip over meergenoemd besluit beschikt zou hebben.
4.2.5.
Uit hetgeen is overwogen onder 4.2.3 en 4.2.4, volgt dat de Raad niet onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het besluit van 28 juli 2011 door toezending van het dossier in het kader van de bezwaarprocedure, dus na 6 juni 2012, aan betrokkene op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt en dat derhalve op dat moment de bezwaartermijn is aangevangen. Gelet op de beschikbare gegevens moet naar het oordeel van de Raad worden aangenomen dat de bezwaartermijn is aangevangen enkele dagen voor de ontvangst van het formulier ‘Wijzigingen doorgeven’ op 26 oktober 2011.
4.3.
Ten onrechte is de rechtbank er voorts in de aangevallen uitspraak van uitgegaan dat betrokkene bij brief van 1 juni 2012, ontvangen op 6 juni 2012, bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 28 juli 2011. Betrokkene heeft immers reeds in het op 26 oktober 2011 ontvangen formulier ‘Wijzigingen doorgeven’ verzocht om spoedige hervatting van zijn maandelijkse toelage en heeft een voorschot gevraagd. Als bijlage heeft hij onder meer het besluit van 28 juli 2011 toegevoegd. Hieruit volgt dat betrokkene met het wijzigingsformulier bezwaar heeft gemaakt tegen de intrekking van de WIA-uitkering met ingang van
1 augustus 2011.
4.4.
Nu de bezwaartermijn is aangevangen enkele dagen voorafgaand aan 26 oktober 2011 en appellant op 26 oktober 2011 het bezwaar van betrokkene heeft ontvangen is het bezwaar tijdig gemaakt. Dit betekent dat het bezwaar ontvankelijk is.
4.5.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal onder verbetering van de gronden worden bevestigd.
5. Er zijn geen in aanmerking te nemen proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak onder verbetering van de gronden.
Deze uitspraak is gedaan door H. van Leeuwen, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2014.
(getekend) H. van Leeuwen
(getekend) V. van Rij

QH