ECLI:NL:CRVB:2014:3635
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag wegens voortzetting van activiteiten voor eigen bedrijf
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die in 2011 een onderneming was gestart, had bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Hoogezand-Sappemeer had deze bijstand verleend, maar onder de voorwaarde dat de appellant zijn activiteiten als zelfstandige uiterlijk op 30 juni 2012 zou beëindigen, omdat het college de onderneming als niet-levensvatbaar had beoordeeld. De appellant verzocht om uitstel voor de overdracht van zijn bedrijf, maar het college weigerde zijn aanvraag voor bijstand met de reden dat hij nog steeds activiteiten voor zijn (voormalig) eigen bedrijf verrichtte.
De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, waarop de appellant in hoger beroep ging. Hij voerde aan dat hij zijn bedrijf had overgedragen en dat hij na de overdracht alleen nog handelingen verrichtte die nodig waren voor de overdracht. De Raad oordeelde dat de appellant onvoldoende bewijs had geleverd dat hij daadwerkelijk was gestopt met zijn werkzaamheden. Het college had vastgesteld dat de appellant nog steeds betrokken was bij zijn bedrijf, onder andere door het maken van reclame en het registreren van voertuigen op zijn naam.
De Raad concludeerde dat de appellant niet had voldaan aan zijn verplichtingen om volledige en juiste informatie te verstrekken over zijn financiële situatie. De onduidelijkheid over zijn betrokkenheid bij het bedrijf leidde tot de conclusie dat het college terecht had geoordeeld dat de appellant niet in aanmerking kwam voor bijstand. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.