ECLI:NL:CRVB:2014:3636

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 november 2014
Publicatiedatum
7 november 2014
Zaaknummer
13-4846 BESLU
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding van de redelijke termijn in bestuurlijke en rechterlijke fase met schadevergoedingsuitspraak

In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg, waarbij hij een verzoek om schadevergoeding indiende wegens de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Centrale Raad van Beroep heeft in een eerdere uitspraak op 4 september 2013 vastgesteld dat de procedure van ontvangst van het bezwaarschrift op 8 april 2009 tot de uitspraak van de rechtbank op 21 januari 2013 meer dan vijf jaar heeft geduurd. De Raad heeft daarbij overwogen dat de eerste procedure bij de rechtbank niet te lang heeft geduurd, maar dat de overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase voor rekening van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) komt.

Verzoeker heeft gesteld dat de redelijke termijn met een jaar en negen maanden is overschreden en heeft een schadevergoeding van € 2.000,- geëist. Het Uwv heeft erkend dat de termijn in de bezwaarfase is overschreden met bijna anderhalf jaar en heeft aangeboden € 1.500,- schadevergoeding te betalen. De Staat der Nederlanden heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de Raad.

De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv inderdaad verantwoordelijk is voor de overschrijding van de redelijke termijn en heeft hen veroordeeld tot betaling van € 1.500,- aan verzoeker. Daarnaast heeft de Raad vastgesteld dat de overschrijding van de redelijke termijn in de tweede procedure bij de rechtbank voor rekening van de Staat komt, die veroordeeld is tot betaling van € 500,- aan verzoeker. Tevens zijn de proceskosten van verzoeker, begroot op € 243,50, voor de helft aan zowel de Staat als het Uwv opgelegd. De uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, met P. Boer als griffier, en is openbaar uitgesproken op 7 november 2014.

Uitspraak

13/4846 BESLU, 13/6252 BESLU
Datum uitspraak: 7 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
de Staat der Nederlanden, minister van Veiligheid en Justitie (Staat)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
13 januari 2013, 11/509, in het geding tussen verzoeker en het Uwv.
Bij uitspraak van 4 september 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:2998) heeft de Raad beslist op het hoger beroep. Daarbij heeft de Raad bepaald dat het onderzoek onder nummers 13/4846 BESLU en 13/6252 BESLU wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak omtrent het verzoek van verzoeker om schadevergoeding met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en heeft de Raad, naast het Uwv, ook de Staat aangemerkt als partij in die procedure.
De Staat heeft afgezien van het geven van een schriftelijke uiteenzetting en zich gerefereerd aan het oordeel van de Raad.
Het Uwv heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Verzoeker heeft hierop gereageerd.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna hij het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. In zijn uitspraak van 4 september 2013 heeft de Raad vastgesteld dat de procedure vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift van 8 april 2009 tot aan de datum van de aangevallen uitspraak van 21 januari 2013 vijf jaar en ruim negen maanden heeft geduurd. Hierbij is overwogen dat de eerste procedure bij de rechtbank ruim acht maanden heeft geduurd, waarmee geen sprake is van een te lange behandelingsduur bij de rechtbank. Verder is overwogen dat de periode tussen de eerste uitspraak van de rechtbank van 22 november 2010 en het nadere besluit van 14 februari 2011 voor rekening van het Uwv dient te blijven.
2.1.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn is overschreden met een jaar en ruim negen maanden en dat hieraan een schadevergoeding dient te worden gekoppeld van € 2.000,-.
2.2.
Namens het Uwv is erkend dat de redelijke termijn van de bezwaarfase, berekend vanaf
8 april 2009 tot aan de datum van het besluit op bezwaar van 14 februari 2011, is overschreden met bijna anderhalf jaar, welke overschrijding voor rekening van het Uwv komt. Het Uwv heeft zich dan ook bereid verklaard om aan appellant een schadevergoeding toe te kennen van € 1.500,-.
2.3.
De Staat heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de Raad.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Het Uwv heeft de door de Raad in zijn uitspraak van 4 september 2013 vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn tot aan het nadere besluit van 14 februari 2011 terecht voor zijn rekening genomen. Het Uwv wordt dan ook veroordeeld tot vergoeding van de immateriële schade van verzoeker tot een bedrag van € 1.500,-.
3.2.
Zoals overwogen onder 5.17 in de uitspraak van 4 september 2013 dient naar het oordeel van de Raad voor de aanvang van de tweede behandeling door de rechtbank te worden uitgegaan van de dag na de datum van dit nieuwe besluit op bezwaar, te weten 15 februari 2011. Vanaf die datum tot de datum van de aangevallen uitspraak van 21 januari 2013 zijn een jaar en ruim 11 maanden verstreken. Dit betekent dat in de tweede procedure bij de rechtbank de redelijke termijn met ruim vijf maanden is overschreden, welke overschrijding dan ook voor rekening van de Staat komt. De Staat wordt dan ook veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan verzoeker tot een bedrag van € 500,-.
3.3.
Er is aanleiding om de Staat en het Uwv te veroordelen in de proceskosten van verzoeker in deze schadeprocedure. Deze kosten worden begroot op € 243,50 (0,5 punt voor het indienen van de reactie van 19 november 2013) voor verleende rechtsbijstand, door de Staat en het Uwv elk voor de helft te betalen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (het ministerie van Veiligheid en Justitie) tot betaling
aan verzoeker van een schadevergoeding tot een bedrag van € 500,-;
- veroordeelt het Uwv tot betaling aan verzoeker van een vergoeding van schade tot een
bedrag van € 1.500,-;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (het ministerie van Veiligheid en Justitie) in proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 121,75-;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 121,75-.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2014.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) P. Boer

HD