ECLI:NL:CRVB:2014:3649

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 oktober 2014
Publicatiedatum
7 november 2014
Zaaknummer
13-2791 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van medische beperkingen

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 27 augustus 2012. Appellant heeft tegen deze intrekking bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. Appellant is in hoger beroep gegaan, waarbij hij betoogde dat de rechtbank ten onrechte geen onafhankelijke deskundige heeft benoemd en dat de beoordeling van zijn psychische klachten door het Uwv niet juist was.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 20 oktober 2014 behandeld. Tijdens de zitting is appellant bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.J.M. Strijbosch, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. W.P.F. Oosterbos. De Raad heeft de argumenten van appellant overwogen, waaronder de discrepantie tussen de rapporten van de psychiater H. Kondakçi en de behandelend psychiater R.W. Jessurun.

De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant op de datum in geding geen beperkingen ondervond voor het verrichten van arbeid. De Raad onderschrijft de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen en oordeelt dat de rapporten van psychiater Kondakçi zwaarder wegen dan die van psychiater Jessurun. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst het hoger beroep van appellant af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/2791 WAO
Datum uitspraak: 20 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 april 2013, BRE 12/4669 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2014.
Appellant is verschenen met bijstand van mr. M.J.M. Strijbosch, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 26 juni 2012 heeft het Uwv de uitkering die appellant krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving met ingang van 27 augustus 2012 ingetrokken. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 24 augustus 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant het oordeel van de rechtbank bestreden dat het Uwv ten aanzien van hem terecht geen medische beperkingen, voortvloeiend uit zijn psychische klachten, voor het verrichten van arbeid heeft aangenomen. In zijn hoger beroepschrift heeft appellant daarbij voorop gesteld dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek om de benoeming van een onafhankelijk deskundige heeft afgewezen. Voorts heeft hij aangevoerd dat de stellingname van de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij zijn beoordeling van de discrepantie tussen de rapporten van de door het Uwv ingeschakelde expert, psychiater
H. Kondakçi, en van de behandelend psychiater R.W. Jessurun onvoldoende overtuigend is geweest.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant op de datum in geding, zijnde 27 augustus 2012, geen beperkingen voor het verrichten van arbeid als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebreken ondervond. In dat verband onderschrijft de Raad de inhoud van overweging 5.3 van de aangevallen uitspraak, gelezen in onderlinge samenhang met overweging 5.2 van die uitspraak, dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig is geweest. Met juistheid heeft de rechtbank het rapport van 9 mei 2012 van psychiater Kondakçi zwaarder laten wegen dan het rapport van 13 juli 2012 van psychiater Jessurun, nu dat laatste rapport tot onvoldoende gemotiveerde, andersluidende conclusies over de medisch objectiveerbare beperkingen of aandoeningen komt. Daarbij heeft de rechtbank terecht overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten van
21 augustus 2012 en 10 oktober 2012 genoegzaam heeft gemotiveerd dat de bevindingen in het rapport van psychiater Kondakçi niet overtuigend zijn weerlegd in het rapport van psychiater Jessurun van 13 juli 2012.
4.2.
Het in hoger beroep door appellant overgelegde rapport van 4 september 2013 van psychiater Jessurun leidt niet tot een ander oordeel. Zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 19 september 2013 heeft vermeld, bevat dat rapport geen andere objectieve bevindingen of andere medische feiten die steun bieden voor de grond dat de (psychische) belastbaarheid van appellant onjuist is vastgesteld, terwijl dit rapport tevens een aantal beschouwingen en aannames van algemene aard bevat die op zich niet concludent zijn voor bij appellant bestaande beperkingen. De in hoger beroep op 27 augustus 2014 overgelegde medische informatie leidt evenmin tot een ander oordeel dan in de aangevallen uitspraak is neergelegd. De Raad verwijst daarbij naar het rapport van 4 september 2014 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep waarin met juistheid is opgemerkt dat deze informatie niet ziet op de datum in geding en deze informatie bovendien geen bevestiging vormt van de diagnose van psychiater Jesserun. Ook de ter zitting naar voren gebrachte stelling van appellant dat er mogelijk sprake is van tunnelvisie bij het Uwv omdat appellant is onderzocht in het kader van een justitieel onderzoek, leidt niet tot een ander oordeel. Appellant heeft deze stelling niet onderbouwd en de Raad is uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting niet gebleken dat er enige grond is voor de juistheid van die stelling, te meer nu het UWV zijn oordeel mede heeft gebaseerd op de het rapport van de onafhankelijk psychiater Kondakçi.
4.3.
In hetgeen is overwogen onder 4.2, ligt besloten dat de beroepsgrond dat de rechtbank ten onrechte het verzoek om benoeming van een deskundige heeft afgewezen, geen doel treft.
4.4.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3. slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient dan ook worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. van Leeuwen als voorzitter, in tegenwoordigheid van
V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2014.
(getekend) H. van Leeuwen
(getekend) V. van Rij

QH