ECLI:NL:CRVB:2014:3650

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 oktober 2014
Publicatiedatum
10 november 2014
Zaaknummer
13-1427 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid onder de 35%

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 oktober 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar geen WIA-uitkering toe te kennen. De Raad heeft vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is, wat de basis vormde voor de weigering van de uitkering. De rechtbank Arnhem had eerder in haar uitspraak van 7 februari 2013 de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven, en de Raad heeft in hoger beroep geen nieuwe gezichtspunten gevonden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.

Appellante had in eerste instantie bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv van 2 augustus 2011, waarin werd vastgesteld dat zij per 1 september 2011 geen recht had op een WIA-uitkering. Het Uwv had dit bezwaar ongegrond verklaard in een besluit van 16 november 2011. Tijdens de procedure heeft appellante aangevoerd dat zij niet over duurzaam benutbare mogelijkheden beschikt en dat de geselecteerde functies niet geschikt voor haar zijn. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank volledig onderschreven en heeft geconcludeerd dat de medische beperkingen van appellante correct zijn vastgesteld. De functies die aan de schatting ten grondslag liggen, zijn geacht medisch geschikt te zijn voor appellante. De Raad heeft ook de bevindingen van de orthopedisch chirurg en de anesthesioloog in overweging genomen, maar heeft geen nieuwe medische feiten gevonden die het standpunt van het Uwv zouden ondermijnen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

13/1427 WIA
Datum uitspraak: 31 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van
7 februari 2013, 11/5397 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Staal hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante zijn (desgevraagd) nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatst gevonden op 5 september 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Staal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
W.J. Belder.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 2 augustus 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante per
1 september 2011 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat haar mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt.
1.2.
Bij besluit van 16 november 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 2 augustus 2011 ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
2.1.
In beroep heeft appellante primair aangevoerd dat zij niet over duurzaam benutbare mogelijkheden beschikt en subsidiair dat zij verdergaand beperkt moet worden geacht ten aanzien van zitten (tijdens het werk), staan (tijdens het werk), lopen (tijdens het werk), tillen en buigen. Voorts heeft appellante gesteld dat de geselecteerde functies niet geschikt voor haar zijn te achten. Tot slot heeft zij gesteld dat de vaststelling van de resterende verdiencapaciteit niet juist is berekend en niet is gehandeld overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 en 10 van het Schattingsbesluit en het bepaalde in de beleidsregel uurloonschatting 2008. Ter onderbouwing van haar stelling heeft appellante verwezen naar de gegevens van de bedrijfsarts, de behandelend artsen en de rapportage van de door haar ingeschakelde verzekeringsarts.
2.2.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het Uwv in de gelegenheid gesteld nader te motiveren of het door appellante rond de datum in geding gebruikte medicijn tramadol tot een andere verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige uitkomst zal leiden
.
2.3.
Naar aanleiding van dit verzoek heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nader gerapporteerd. In dat rapport heeft hij overwogen dat het gebruik van tramadol vanaf het einde van augustus 2011 aanleiding is om beroepsmatig autorijden af te raden evenals het werken op hoogten met valrisico en het werken met onbeveiligde machines waardoor appellante persoonlijk letsel kan oplopen
.Naar aanleiding van de uitkomst van het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bezien of de geselecteerde functies nog passend zijn te achten voor appellante. Hij heeft geconcludeerd dat de functie verkoper groothandel (sbc-code 317012) niet langer passend is te achten als gevolg van het beroepsmatig autorijden in die functie. De overige geduide functies heeft hij gehandhaafd. Als gevolg van het vervallen van de functie verkoper groothandel heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de volgorde van de geduide functies gewijzigd, teneinde het hoogste verdienvermogen vast te stellen. Op grond van de gewijzigde (volgorde van de) functies heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep berekend dat het verlies aan verdienvermogen 4,98 % is, zodat appellante onveranderd minder dan 35% arbeidsongeschikt is te beschouwen.
3. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft daarbij het medisch oordeel van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) onderschreven en heeft voorts geoordeeld dat appellante in staat moest worden geacht de geselecteerde functies te vervullen.
4. In hoger beroep heeft appellante haar in eerste aanleg aangevoerde gronden in essentie herhaald
.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
De Raad heeft in hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd geen aanknopingspunten gevonden om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank uitvoerig gemotiveerd waarom zij de medische grondslag van het bestreden besluit heeft onderschreven. De Raad kan zich met de overwegingen en het daarop gegronde oordeel van de rechtbank ten volle verenigen en maakt die overwegingen en dat oordeel tot de zijne. Wezenlijk nieuwe gezichtspunten zijn niet naar voren gebracht. De bevindingen van orthopedisch chirurg dr. J.J.Verlaan als neergelegd in diens schrijven van 31 mei 2011 ondersteunen het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep als neergelegd in zijn rapport van 11 juni 2012. In de verklaring van anesthesioloog-pijnbestrijder J.E.G.C. van Haandel van 9 februari 2012 ziet de Raad, bij gebrek aan nieuwe medische feiten, evenmin aanknopingspunten om het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden.
5.2.
Uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellante vastgestelde medische beperkingen is de Raad voorts met de rechtbank van oordeel dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, te weten archiefmedewerker, medewerker bibliotheek
(sbc-code 315130), receptionist hotel (sbc-code 515202) en doktersassistent (sbc-code 49020), gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellante in medisch opzicht geschikt dienen te worden aangemerkt. Voor zover de geduide reservefuncties niet passend zouden zijn te achten, is zulks niet (langer) relevant nu er voldoende functies met voldoende arbeidsplaatsen aan de schatting ten grondslag zijn gelegd.
5.3.
Uit het onder 5.1 en 5.2 overwogene volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Bij deze uitkomst is er geen ruimte voor het toekennen van een schadevergoeding.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2014.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) J.R. van Ravenstein

QH