ECLI:NL:CRVB:2014:3651

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 oktober 2014
Publicatiedatum
10 november 2014
Zaaknummer
13-2683 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische grondslagen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellante, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R.A. van Heijningen, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar WIA-uitkering te weigeren. Het Uwv had vastgesteld dat de appellante per 29 maart 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot het bestreden besluit van 14 juni 2012, waarin het bezwaar van appellante ongegrond werd verklaard. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak op 9 april 2013 het beroep van appellante tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 5 september 2014 heeft appellante haar gronden herhaald en aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen onafhankelijke deskundige had benoemd voor nader medisch onderzoek. Appellante stelde dat haar beperkingen, veroorzaakt door hevige pijnen, chronische vermoeidheid en duizeligheid, niet correct waren weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst. De Raad heeft de beroepsgronden van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank deze op juiste wijze had weergegeven en gemotiveerd waarom deze niet slagen. De in hoger beroep overgelegde informatie was niet relevant voor de gezondheidssituatie van appellante op de datum in geding, waardoor er geen aanleiding was om een medisch deskundige te raadplegen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 17 oktober 2014.

Uitspraak

13/2683 WIA
Datum uitspraak: 17 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
9 april 2013, 12/3451 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.A. van Heijningen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend onder bijvoeging van een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Bij brief van 25 augustus 2014 zijn namens appellante nadere medische verklaringen overgelegd, waarop door deze verzekeringsarts is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Voor het Uwv is verschenen
mr. drs. F.A. Steeman.

OVERWEGINGEN

1. Bij beslissing op bezwaar van 14 juni 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 27 maart 2012 ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante per 29 maart 2012 geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, op de grond dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 35% is. Het bestreden besluit berust op verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige onderzoeken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank - kort
samengevat - overwogen dat zowel de medische als de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voldoende deugdelijk is.
3. In hoger beroep heeft appellante gelijke gronden aangevoerd als zij in eerste aanleg heeft gedaan. Daarnaast heeft zij gesteld dat de rechtbank ten onrechte geoordeeld heeft dat de voor haar geldende beperkingen voor het verrichten van arbeid op juiste wijze zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst. Er zijn meer beperkingen ten gevolge van hevige pijnen, chronische vermoeidheid en duizeligheid. Ten gevolge van haar klachten is zij niet meer in staat haar revalidatiebehandeling van drie dagen per week te volgen. Appellante stelt ten slotte dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien een onafhankelijke deskundige te benoemen voor een nader medisch onderzoek. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft appellante gewezen op de verklaring van haar huisarts van 20 februari 2014 en van de Poli Neurologie van 17 juni 2014.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
De rechtbank heeft de beroepsgronden, die nagenoeg overeenkomen met de gronden in hoger, op juiste wijze in de aangevallen uitspraak weergegeven. De rechtbank heeft deze gronden beoordeeld en afdoende gemotiveerd waarom deze niet slagen. De rechtbank heeft daaromtrent een juist oordeel gegeven.
4.3.
Hetgeen in hoger beroep nog is aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden, reeds omdat de in hoger beroep overgelegde informatie geen betrekking heeft op de gezondheidssituatie van appellante per datum in geding. Er is dan ook geen grond om een medisch deskundige te raadplegen.
4.4.
Gelet op hetgeen is overwogen in 4.2 en 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2014.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) J.R. van Ravenstein

QH