ECLI:NL:CRVB:2014:3756
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. van Leeuwen
- Rechtspraak.nl
Geen recht op WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid
Op 3 november 2014 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin zijn beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond was verklaard. Dit besluit hield in dat appellant geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij per 20 september 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
Appellant, die eerder als [naam functie] had gewerkt, had zijn werkzaamheden gestaakt vanwege rugklachten en had in oktober 2010 een heupartroplastiek ondergaan. In februari 2013 had hij een hartinfarct gehad. Het Uwv had hem in februari 2013 een WIA-uitkering toegekend, maar later vastgesteld dat hij niet meer aan de voorwaarden voldeed. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
In hoger beroep heeft appellant medische en arbeidskundige gronden aangevoerd, waarbij hij stelde dat zijn klachten ernstig werden miskend. Hij betoogde dat zijn rugklachten hem zodanig beperkten dat hij de door het Uwv geduide functies niet kon vervullen. Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak.
De Raad heeft de gronden van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat deze voornamelijk een herhaling waren van eerdere argumenten. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld op basis van het rapport van de verzekeringsarts, waarin de medische beperkingen van appellant adequaat waren beoordeeld. De Raad bevestigde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch passend waren voor appellant. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.