ECLI:NL:CRVB:2014:3757
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. van Leeuwen
- Rechtspraak.nl
Geen recht op uitkering op grond van de Wet WIA door onvoldoende arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 19 juli 2012, waarin werd vastgesteld dat hij geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van de appellant tegen dit besluit werd ongegrond verklaard in een besluit van 28 november 2012.
De rechtbank had in haar eerdere uitspraak het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank vond geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de medische beperkingen die waren vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en oordeelde dat de appellant de geduide functies kon verrichten. In hoger beroep voerde de appellant aan dat hij meer beperkt was door been- en armklachten en dat de geduide functies medisch niet geschikt voor hem waren. Hij kondigde aan dit standpunt met nadere medische stukken te willen onderbouwen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de gronden in hoger beroep in essentie een herhaling waren van de eerder aangevoerde gronden. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat de beschikbare medische gegevens, waaronder rapporten van verzekeringsartsen, correct waren gewogen. De appellant had in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens ingebracht die de eerdere conclusies konden ondermijnen. De Raad bevestigde dat de geduide functies voor de appellant geschikt waren en dat het bestreden besluit terecht was genomen. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.