ECLI:NL:CRVB:2014:3792
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.F. Bandringa
- M. Hillen
- G.M.G. Hink
- Rechtspraak.nl
Terugvordering bijstand en zorg voor minderjarige zoon in pleeggezin
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugvordering van bijstand aan appellante, die niet de volledige zorg voor haar minderjarige zoon had. Appellante ontving bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder, maar haar zoon was in een pleeggezin geplaatst, waardoor de feitelijke zorg was overgedragen aan de pleegouders. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam herzag de bijstand van appellante en stelde deze vanaf 12 november 2012 vast op de norm voor een alleenstaande. Tevens werd een bedrag van € 917,20 teruggevorderd voor ten onrechte ontvangen bijstand.
De Raad oordeelde dat appellante, ondanks haar financiële bijdragen aan de zorg voor haar zoon, niet voldeed aan de definitie van alleenstaande ouder zoals vastgelegd in de Wet werk en bijstand (WWB). De Raad bevestigde dat de zorg voor de zoon feitelijk bij de pleegouders lag, wat leidde tot de conclusie dat appellante alleen aanspraak kon maken op bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Appellante's verzoek om haar bijstand op een hoger bedrag vast te stellen werd afgewezen, omdat de aangevoerde omstandigheden niet als bijzonder werden beschouwd.
De Raad concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, ondanks de financiële situatie van appellante. De uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam werd bevestigd, en de Raad oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.F. Bandringa als voorzitter, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.