ECLI:NL:CRVB:2014:3846
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van medisch onderzoek en geschiktheid voor geselecteerde functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die een WIA-uitkering aanvroeg, was van mening dat zijn beperkingen op zowel lichamelijk als psychisch vlak door de verzekeringsartsen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waren onderschat. Het Uwv had vastgesteld dat de appellant met ingang van 18 juni 2012 geen recht had op een uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd in een eerder stadium door de rechtbank bevestigd.
De appellant heeft in hoger beroep zijn gronden herhaald en voegde een verslag van een neuropsychologisch onderzoek toe, waaruit volgens hem bleek dat zijn beperkingen ernstiger waren dan door het Uwv werd aangenomen. Het Uwv heeft echter verzocht om de eerdere uitspraak te bevestigen en stelde dat de beperkingen van de appellant op de datum in geding correct waren ingeschat. De verzekeringsarts E.J.M. van Paridon had in zijn rapport overtuigend gemotiveerd dat er geen aanleiding was om meer beperkingen aan te nemen dan vastgesteld.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het onderzoek naar de beperkingen van de appellant zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad concludeerde dat de door de appellant overgelegde informatie niet leidde tot een ander oordeel, en dat de appellant in staat moest worden geacht de werkzaamheden te verrichten die verbonden zijn aan de geselecteerde functies. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak werd gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van griffier D.E.P.M. Bary, en werd openbaar uitgesproken op 21 november 2014.