ECLI:NL:CRVB:2014:3846

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2014
Publicatiedatum
21 november 2014
Zaaknummer
13-1980 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van medisch onderzoek en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die een WIA-uitkering aanvroeg, was van mening dat zijn beperkingen op zowel lichamelijk als psychisch vlak door de verzekeringsartsen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waren onderschat. Het Uwv had vastgesteld dat de appellant met ingang van 18 juni 2012 geen recht had op een uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd in een eerder stadium door de rechtbank bevestigd.

De appellant heeft in hoger beroep zijn gronden herhaald en voegde een verslag van een neuropsychologisch onderzoek toe, waaruit volgens hem bleek dat zijn beperkingen ernstiger waren dan door het Uwv werd aangenomen. Het Uwv heeft echter verzocht om de eerdere uitspraak te bevestigen en stelde dat de beperkingen van de appellant op de datum in geding correct waren ingeschat. De verzekeringsarts E.J.M. van Paridon had in zijn rapport overtuigend gemotiveerd dat er geen aanleiding was om meer beperkingen aan te nemen dan vastgesteld.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het onderzoek naar de beperkingen van de appellant zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad concludeerde dat de door de appellant overgelegde informatie niet leidde tot een ander oordeel, en dat de appellant in staat moest worden geacht de werkzaamheden te verrichten die verbonden zijn aan de geselecteerde functies. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak werd gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van griffier D.E.P.M. Bary, en werd openbaar uitgesproken op 21 november 2014.

Uitspraak

13/1980 WIA
Datum uitspraak: 21 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
4 maart 2013, 12/3955 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.A.M. de Haan-van de Laak hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant zijn nadere medische stukken in het geding gebracht, waarop door het Uwv is gereageerd.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 24 april 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van
18 juni 2012 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 25 oktober 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn reeds in bezwaar en beroep naar voren gebrachte gronden herhaald. Appellant stelt dat zijn beperkingen op het lichamelijke en psychische vlak door de verzekeringsartsen van het Uwv zijn onderschat. Vanwege zijn zwaar beschadigde knieschijven is hij niet alleen beperkt in lopen en staan, maar ook in zitten. Ter onderbouwing van zijn psychische klachten heeft appellant in hoger beroep een verslag van
11 november 2013 van een neuropsychologisch onderzoek overgelegd. Voorts stelt appellant niet in staat te zijn de ter bepaling van zijn mate van arbeidsongeschiktheid geselecteerde functies te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat er geen aanleiding is het onderzoek naar de beperkingen van appellant, dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, onzorgvuldig of onvolledig te achten. Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat de beperkingen van appellant op de datum in geding niet onjuist zijn ingeschat door de verzekeringsartsen van het Uwv. In zijn rapport van 15 oktober 2012 heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep
E.J.M. van Paridon inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat er geen aanleiding bestaat om meer of verdergaande beperkingen aan te nemen dan door de verzekeringsarts is vastgesteld. Van Paridon heeft bij zijn beoordeling de in bezwaar verkregen informatie betrokken van de behandelende orthopedisch chirurg omtrent de ingreep aan de beide knieën alsmede een schrijven van de behandelende neuroloog van 22 augustus 2012, met daarbij gevoegd het verslag van 21 augustus 2012 van een neuropsychologisch onderzoek. Van Paridon heeft erop gewezen dat in de uitslag van dit onderzoek gesproken wordt van onderpresteren door appellant en secundaire ziektewinst en dat daardoor de uitslag niet betrouwbaar is. Er is voldoende rekening gehouden met de beperkingen op persoonlijk en sociaal functioneren, het verminderde gehoor en de knieproblematiek. De subjectieve waardering van appellant van de arbeidsbeperkingen als gevolg van de klachten en aandoeningen wijkt af van de op basis van de objectieve medische gegevens door de verzekeringsarts reëel geachte arbeidsbeperkingen. Er zijn volgens Van Paridon redenen om aan te nemen dat de beperkingen in voormeld verslag te fors zijn aangezet, nu er sprake is van onderpresteren en secundaire ziektewinst.
4.2.
Het in hoger beroep overgelegde verslag van het neuropsychologisch onderzoek van
11 november 2013 leidt niet tot een ander oordeel. Terecht volgt het Uwv de conclusie van Van Paridon in zijn rapport van 13 augustus 2014, dat op basis van dit onderzoek geen conclusies kunnen worden getrokken vanwege de onbetrouwbaarheid daarvan, zoals in het verslag zelf ook is aangegeven. De conclusie dat er sprake is van ernstige cognitieve stoornissen wordt niet gedragen door het onderzoek.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde beperkingen, moet met de rechtbank geoordeeld worden dat appellant in staat moet worden geacht de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de geselecteerde functies. In de arbeidskundige rapporten is inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd dat appellant deze functies kan vervullen met inachtneming van zijn beperkingen.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2014.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) D.E.P.M. Bary

JS